ECLI:NL:CRVB:2019:538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verschijnen op gesprek en niet overleggen van gegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand van de appellant, die niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek en de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. De opschorting van het recht op bijstand vond plaats op 22 maart 2016, op basis van artikel 54 van de Participatiewet (PW). De appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege claustrofobie niet in staat was om op het gesprek te verschijnen. Echter, hij heeft deze stelling niet met medische stukken onderbouwd, waardoor de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten.
De appellant is op 24 maart 2016 wel verschenen bij de receptie van de gemeente, maar heeft het aanbod om het gesprek in een open ruimte te voeren afgewezen en is vertrokken. Ook hier heeft de appellant niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn afwezigheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken met ingang van 22 maart 2016, omdat de appellant niet heeft voldaan aan de uitnodigingen om de gevraagde gegevens te overleggen. De terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 22 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 is ook niet zelfstandig betwist door de appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.