ECLI:NL:CRVB:2019:534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering na intrekking op grond van inlichtingenverplichting
Op 22 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de terugvordering van bijstandsuitkeringen. De zaak betreft appellante die in beroep ging tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2014. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat de intrekking terecht was, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. Appellante had tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers vorderde de kosten van de bijstand terug, tot een bedrag van € 25.534,27. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de intrekking in rechte vaststond en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellante stelde dat er onevenredigheid bestond tussen haar inkomsten en het teruggevorderde bedrag, maar de rechtbank oordeelde dat de terugvordering verplicht was en dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals rug- en nekklachten, geen dringende redenen vormden om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, in wezen gelijk waren aan die in beroep. De Raad oordeelde dat een inhoudelijke beoordeling van de intrekking niet meer aan de orde kon zijn, aangezien deze in rechte vaststond. De Raad benadrukte dat dringende redenen voor terugvordering alleen kunnen worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen, wat hier niet het geval was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier en de voorzitter ondertekenden het proces-verbaal.