ECLI:NL:CRVB:2019:530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens snordersactiviteiten zonder melding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2017. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan de appellant over de maand november 2016. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de bijstandsverlening stopgezet op basis van het argument dat de appellant op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht als 'snorder', een ongeregistreerde taxichauffeur, zonder dit te melden aan het college. Dit zou volgens het college leiden tot een schending van de inlichtingenverplichting van de appellant, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De appellant heeft in beroep aangevoerd dat er geen voldoende feitelijke grondslag is voor de intrekking en terugvordering, omdat hij in november 2016 geen inkomsten uit snordersactiviteiten heeft gehad. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat de appellant op 22 november 2016 wel degelijk snordersactiviteiten heeft verricht, waarbij hij twee politieagenten in burger heeft vervoerd. De appellant is aangehouden toen hij hen vroeg te betalen voor de rit. De Raad oordeelt dat de activiteiten van de appellant als snorder op geld waardeerbaar zijn, ongeacht of hij daadwerkelijk inkomsten heeft ontvangen. De Raad concludeert dat de appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze activiteiten niet te melden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de intrekking en terugvordering van de bijstand over november 2016 in stand blijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.