ECLI:NL:CRVB:2019:53
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht van appellante op een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 39%. Appellante had zich op 26 maart 2013 ziek gemeld vanwege fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-uitkering, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en had bezwaar gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling gekeken naar de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen een volledig beeld van de medische situatie van appellante hadden en dat de door hen vastgestelde beperkingen niet te gering waren. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 39% was vastgesteld.
Appellante voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en de bijwerkingen van haar medicatie. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat appellante op de datum in geding al onder behandeling was van een psychiater of dat er medicatie was voorgeschreven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.