ECLI:NL:CRVB:2019:517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
18-441 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van dringende redenen voor terugvordering van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2017. De appellant, die bijstand ontving, had zijn bijstand ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 13 augustus 2015 tot en met 17 mei 2016. Dit gebeurde omdat de appellant geen melding had gemaakt van door hem verrichte werkzaamheden, kasstortingen op zijn bankrekening en kentekens op zijn naam. De centrale vraag in deze procedure was of er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien.

De Raad oordeelde dat volgens de geldende rechtspraak dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, alleen kunnen worden aangenomen in gevallen waar onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor de betrokkene aan de orde zijn. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van dergelijke dringende redenen. De argumenten van de appellant, waaronder zijn detentieverleden en de wens om zijn leven weer op de rit te krijgen, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de terugvordering te rechtvaardigen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de relevante omstandigheden.

Uitspraak

18.441 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2017, 17/1863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 29 januari 2019
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: L. Hagendijk
Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. B. Özates, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De bijstand van appellant is ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 13 augustus 2015 tot en met 17 mei 2016, omdat appellant geen melding heeft gemaakt van door hem verrichte werkzaamheden, op zijn bankrekening ontvangen kasstortingen en bijschrijvingen van derden en kentekens op naam.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van een terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn detentieverleden en de wens om zijn leven weer op de rit te krijgen, is geen gevolg van de terugvordering. De stelling van appellant dat de terugvordering het gezag van de reclassering en de in het reclasseringstraject gestelde doelen ondermijnt, omdat appellant verantwoordelijk wordt gehouden voor het niet melden van de werkzaamheden, inkomsten en kentekens op naam, terwijl dit onder de verantwoordelijkheid van zijn begeleiders van de reclassering viel, kan, nog daargelaten dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd, niet als een gevolg van de terugvordering worden aangemerkt. Verder is van belang dat appellant als schuldenaar de bescherming heeft of kan inroepen van de regels over de beslagvrije voet.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Hagendijk (getekend) G.M.G. Hink

IJ