ECLI:NL:CRVB:2019:512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 21 mei 2012 ziek meldde met enkel- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 19 mei 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Echter, op 19 februari 2015 heeft het Uwv deze uitkering ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 december 2014 minder dan 35% was. De artsen hebben appellant onderzocht en beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 17 januari 2019 heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn medische klachten, waaronder slaapproblemen en ADHD. Hij betwist de geschiktheid van de geselecteerde functies, omdat hij last heeft van een gebrekkige concentratie en een zenuwbeklemming aan de rechtervoet. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd en een rapport van de verzekeringsarts ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de artsen de beperkingen van appellant adequaat hebben vastgesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.