ECLI:NL:CRVB:2019:502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA met vaststelling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA aan appellante, die als tuinbouwmedewerkster heeft gewerkt. Appellante heeft zich op 18 oktober 2013 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een besluit van 5 november 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 oktober 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WGA-uitkering. Na bezwaar heeft het Uwv op 20 april 2016 besloten dat appellante met ingang van dezelfde datum recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,35%.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft vastgesteld dat de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende is gemotiveerd.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de informatie van de behandelend artsen geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd die de eerdere conclusies zouden kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.