ECLI:NL:CRVB:2019:496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante had zich op 13 november 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 2 september 2015, waarbij haar functionele mogelijkheden werden vastgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld per 13 december 2015. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusie dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om een aanzienlijk percentage van haar maatmaninkomen te verdienen. De argumenten van appellante in hoger beroep, die voornamelijk een herhaling waren van eerdere gronden, werden niet geaccepteerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordelingen en dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.