ECLI:NL:CRVB:2019:480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens weigering baard af te scheren om gezondheidsredenen bij asbestverwijdering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstand van appellant, die weigerde zijn baard af te scheren vanwege zijn geloofsovertuiging. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds 2 oktober 2013 bijstand op basis van de Participatiewet. In het kader van arbeidsintegratie werd appellant geïnformeerd over een opleiding tot Deskundige Asbest Verwijderaar (DAV), waarvoor het afscheren van de baard noodzakelijk was om gezondheidsrisico's te minimaliseren. Appellant weigerde dit te doen, wat leidde tot een 100% verlaging van zijn bijstand voor de maand november 2015. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de verplichting om de baard af te scheren een inbreuk vormt op het recht op godsdienstvrijheid, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd is op basis van de noodzaak voor gezondheidsredenen bij asbestverwijdering. De Raad concludeerde dat de maatregel van bijstandsverlaging proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het detentieverleden van appellant en zijn beperkte perspectief op arbeid. De Raad bevestigde dat de inbreuk op de godsdienstvrijheid niet in strijd was met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en dat appellant niet kon worden vrijgesteld van de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.