In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WIA-uitkering van appellant, die voorheen als artiest/musicus werkzaam was. Appellant ontving tot 13 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering en werd daarna in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft op basis van inkomensgegevens over de jaren 2011 en 2012 vastgesteld dat appellant bedragen van respectievelijk € 4.822,49 en € 7.142,77 moet terugbetalen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen de besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelt dat het bezwaarschrift van appellant tijdig is ingediend, omdat het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van dubbeltelling van inkomsten, omdat het Uwv zowel de winst uit onderneming als de via een impresariaat ontvangen bedragen heeft meegerekend. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv geen onderbouwde argumenten heeft gepresenteerd om de stelling van appellant te weerleggen. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de juiste inkomensgegevens. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.