ECLI:NL:CRVB:2019:459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van het Uwv om aanvraag WAO buiten behandeling te laten wegens onvoldoende informatie
Op 13 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017. Appellant had op 18 april 2016 een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, maar heeft niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt. Het Uwv heeft appellant herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de benodigde informatie aan te leveren, maar appellant heeft niet voldaan aan deze verzoeken. Hierdoor heeft het Uwv besloten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellant niet binnen de gestelde termijnen de gevraagde gegevens heeft overgelegd. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij arbeidsongeschikt is en verzocht om een herbeoordeling van zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe, wezenlijk andere gezichtspunten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft zich volledig kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.