ECLI:NL:CRVB:2019:459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
17/3704 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Uwv om aanvraag WAO buiten behandeling te laten wegens onvoldoende informatie

Op 13 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017. Appellant had op 18 april 2016 een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, maar heeft niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt. Het Uwv heeft appellant herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de benodigde informatie aan te leveren, maar appellant heeft niet voldaan aan deze verzoeken. Hierdoor heeft het Uwv besloten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellant niet binnen de gestelde termijnen de gevraagde gegevens heeft overgelegd. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij arbeidsongeschikt is en verzocht om een herbeoordeling van zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe, wezenlijk andere gezichtspunten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft zich volledig kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.3704 WAO

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 maart 2017, 16/7452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met een aanvraag van 18 april 2016 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv appellant bij brief van 28 april 2016 meegedeeld dat hij tot 28 mei 2016 in de gelegenheid wordt gesteld de in deze brief gevraagde informatie, die van belang is voor de beoordeling van zijn aanvraag, te verstrekken. Daarbij is hem tevens meegedeeld dat wanneer hij deze termijn ongebruikt laat, zijn aanvraag zal worden afgewezen. Op verzoek van appellant is deze termijn verlengd tot 10 juli 2016. Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen omdat appellant de gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt.
1.2.
Op 1 augustus 2016 heeft het Uwv als informatie van appellant ontvangen een brief van de afdeling Ziektewet uit 2005, een brief van de gemeente Schiedam uit 2005 en een specificatie over de maand mei 2005 van de gemeente Schiedam inzake de Wet werk en bijstand, waarna het Uwv bij brief van 2 augustus 2016 aan appellant te kennen heeft gegeven dat deze informatie onvoldoende is om het recht op een WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Nadat appellant bij brief van 5 augustus 2016 bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 25 juli 2016, heeft het Uwv bij brief van 8 september 2016 appellant nogmaals verzocht de voor de beoordeling van zijn aanvraag vereiste informatie te verstrekken. Daarbij is bepaald dat hij deze informatie uiterlijk op 6 oktober 2016 moet overleggen en is appellant er nogmaals op gewezen dat zijn WAO-aanvraag niet in behandeling zal worden genomen indien hij de informatie niet tijdig verstrekt. Aangezien dit laatste het geval is geweest, heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2016 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat het Uwv appellant naar aanleiding van zijn aanvraag om in aanmerking te komen voor een
WAO-uitkering tot tweemaal in de gelegenheid heeft gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door het Uwv gevraagde informatie noodzakelijk is om op de aanvraag van appellant te kunnen beslissen. Appellant heeft niet binnen de door het Uwv gestelde – redelijk te achten – termijnen van telkens vier weken de verzochte gegevens overgelegd en ook in bezwaar heeft appellant deze gegevens niet alsnog verstrekt. Appellant heeft weliswaar bij brief van 1 augustus 2016 stukken aan het Uwv verzonden, maar dit zijn niet de stukken waar het Uwv om heeft verzocht. Het Uwv was daarom bevoegd om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten. De rechtbank heeft geen redenen aanwezig geacht waarom het Uwv in dit geval niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken en heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. In hoger beroep heeft betrokkene herhaald dat hij arbeidsongeschikt is en wil dat zijn aanvraag opnieuw beoordeeld wordt. Met deze grond worden geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure.
3.2.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves
md