ECLI:NL:CRVB:2019:453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
17/5045 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had een WIA-uitkering die in 2007 was vastgesteld op 100%. In 2016 heeft het Uwv, na een herbeoordeling op verzoek van de ex-werkgever van appellante, geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is en haar WIA-uitkering per 28 juni 2016 heeft beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellante op overtuigende wijze is gemotiveerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep afgewezen. De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht is geweest, gezien de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid voor andere functies.

Uitspraak

17.5045 WIA

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 juli 2017, 16/5273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2018. Namens appellante is verschenen mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster bij
[bedrijf] (ex-werkgever). Op 10 oktober 2005 is zij uitgevallen in verband met psychische klachten. Vervolgens is bij besluit van 4 oktober 2007 vastgesteld dat appellante met ingang van 8 oktober 2007 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 8 juli 2008 is deze loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Met een brief van 7 december 2015 heeft de ex-werkgever van appellante het Uwv verzocht om een herbeoordeling. In het kader van deze herbeoordeling is appellante onderzocht door een verzekeringsarts op het spreekuur van 21 maart 2016, die in een rapport van 18 april 2016 tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van haar psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2016. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 25 april 2016 tot de conclusie gekomen dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt is voor een zestal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 11,95%. Bij besluit van 26 april 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 28 juni 2016 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.1.
In bezwaar heeft appellante gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat zij meer beperkingen heeft. Zij acht zich niet in staat om te werken en is naar haar zeggen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Voorts heeft zij gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn.
2.2.
Na rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van onderscheidenlijk 17 augustus en 19 augustus 2016 heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3. In beroep heeft appellante haar gronden herhaald. Zij heeft depressieve klachten en gebruikt hiervoor antidepressiva. Deze klachten zijn zodanig dat zij hiervan last ondervindt in het sociale, maatschappelijke, beroepsmatige en persoonlijk functioneren. Daarnaast heeft zij somatische klachten en heeft zij pijn in rug, nek, schouders en benen. Ook heeft zij last van hoofdpijn en knieklachten. Als gevolg van deze klachten kan zij geen werk doen dat belastend is voor haar rug, nek, schouders, heup en benen.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld. Alle naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke kenbare wijze in de beoordeling betrokken. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten van huisarts C.J. Bisterbosch. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft, is niet met medische informatie onderbouwd. Dit heeft de rechtbank tot de conclusie gebracht dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten, zoals is verwoord in de FML van 23 maart 2016. Vervolgens is geconcludeerd dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige van 25 april 2016 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 augustus 2016 voldoende is gemotiveerd dat in de geselecteerde functies de voor appellante vastgestelde belastbaarheid niet wordt overschreden. Daarbij is in overweging genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig is ingegaan op de bezwaren die appellante heeft aangevoerd tegen de functies. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv op de datum in geding de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
5.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. In hoger beroep heeft appellante ter ondersteuning van haar standpunt, dat zij ten tijde hier van belang meer beperkingen heeft, geen nadere medische informatie overgelegd en heeft zij geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure.
5.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves
md