ECLI:NL:CRVB:2019:448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
17/1736 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van besluitvorming in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante, een voormalig sociaal psychiatrisch verpleegkundige, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante was sinds 2010 ziek door psychische klachten en rugproblemen en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv had in 2015 haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,35%, wat appellante betwistte. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellante stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv erkend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de zorgvuldigheid van de besluitvorming, de gelijkheid in procespositie en de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig te werk waren gegaan en dat appellante geen nieuwe gronden had aangedragen die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat er geen ongelijkheid in procespositie was en dat de door appellante ingediende rapporten van haar behandelaars niet voldoende onderbouwden dat een verdere urenbeperking gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 6.196,80 bedroegen.

Uitspraak

17.1736 WIA

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2017, 16/3531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.S. Gaastra hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waar het Uwv op heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gaastra. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ) voor ongeveer 28 uur per week. Op 31 augustus 2010 heeft zij zich ziek gemeld wegens psychische klachten en rugproblemen.
1.2.
Appellante is met ingang van 11 september 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80 tot 100%.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante, aansluitend aan de loongerelateerde WGA-uitkering per 11 oktober 2015 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd bepaald op
80 tot 100%. Na bezwaar tegen dit besluit door GGZ heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 31 maart 2016 (bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 oktober 2015 vastgesteld op 64,35%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 maart 2016 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de weigering van een IVA-uitkering
niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft overwogen dat appellante door zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht en dat deze artsen voldoende medische gegevens voorhanden hadden om een juist beeld te krijgen van de medische problematiek en de functionele mogelijkheden van appellante.
2.2.
Op basis van de beschikbare medische gegevens heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het rapport van medisch adviseur A.E. Hommema van
7 juni 2016 geen nieuwe medische feiten of omstandigheden worden gesteld en dat de conclusies uit dit rapport afdoende zijn weerlegd door het Uwv. De rechtbank heeft het niet aannemelijk geacht dat er beperkingen in de belastbaarheid zijn wegens een bij appellante aanwezige tremor en heeft geoordeeld dat er op grond van de medische informatie geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking.
3.1.
Appellante heeft haar hoger beroep beperkt tot de ongegrondverklaring van haar beroep. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Volgens appellante vertonen de rapporten van de verzekeringsartsen op veel punten grote discrepanties met de informatie van haar behandelaars. Uit die informatie wordt duidelijk dat zij in feite geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft vanwege haar ernstige psychische klachten. Tevens is appellante van mening dat de tremor in haar handen tot een beperking in haar belastbaarheid had moeten leiden. Er moet een verdergaande urenbeperking worden aangenomen, omdat er bij te veel belasting sprake is van een risico op decompensatie. Ook is appellante van mening dat zij vanwege haar fysieke klachten als gevolg van de diagnose fibromyalgie op verschillende punten verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Voor haar gronden tegen de geschiktheid van de geduide functies verwijst appellante naar haar gronden in beroep. Ten slotte voert appellante aan dat er voldoende aanleiding is om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen en verwijst hierbij naar het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Ter nadere onderbouwing van haar standpunten heeft appellante in hoger beroep een expertise van psychiater D. Lam van 26 juli 2017 en een expertiserapport van verzekeringsarts mr. G.J. Kruithof van 22 februari 2018 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit voor zover deze in hoger beroep is aangevochten. Het Uwv heeft in de door appellante in hoger beroep overgelegde rapporten van psychiater Lam en verzekeringsarts Kruithof geen aanleiding gezien tot wijziging van zijn standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden geformuleerd of informatie overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting, heeft een psychisch onderzoek uitgevoerd en heeft de aanwezige medische informatie betrokken in de beoordeling. Tijdens het medisch onderzoek is ook telefonisch contact opgenomen met de behandelend psychiater voor een nadere toelichting op de medische situatie van appellante zodat niet kan worden gezegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van andere diagnoses zou uitgaan en met name over de psychotische episodes onvoldoende medisch beeld zou hebben gehad. Er is geen aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten.
Stap 2: equality of arms
4.3.
Appellante heeft in beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt te onderbouwen met medische informatie van haar behandelaars en heeft in hoger beroep expertiserapporten van psychiater Lam en verzekeringsarts Kruithof ingediend. Deze (medische) informatie is naar haar aard geschikt en vormt een redelijke mogelijkheid voor appellante om de bestuursrechter van haar standpunt te overtuigen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. Van ongelijkheid in procespositie zoals in het arrest Korošec bedoeld, is geen sprake. Op deze grond is er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zo blijkt uit het rapport van
23 februari 2016, op basis van verbetering in de sociale situatie, de verminderde medicatie, het goed doorstaan van recente situaties, het dagverhaal en contact met de behandelend psychiater geconcludeerd dat appellante met beperkingen benutbare mogelijkheden heeft. Hij heeft een urenbeperking van 30 uur per week afdoende geacht. Kruithof vermeldt in zijn rapport, dat is opgesteld op verzoek van appellante en is gebaseerd op dossierstudie en een spreekuurcontact met appellante, dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde beperkingen, behoudens de urenbeperking. Op grond van dit rapport kan het standpunt van appellante dat sprake zou zijn van meer beperkingen of feitelijk volledige arbeidsongeschiktheid niet worden gevolgd.
4.5.
Psychiater Lam vermeldt in het expertiserapport van 26 juli 2017 dat appellante een langdurige en uitgebreide voorgeschiedenis in de GGZ kent, bekend met bipolaire stoornis type 1, naast PTSS, waarvoor uitgebreide medicatie wordt gebruikt, zowel antipsychotica als meerdere stemmingsstabilisatoren. Zij heeft veel depressieve episodes gekend, waarvoor antidepressieve medicatie werd voorgeschreven. De laatste decompensatie is langdurig geweest met een duur van bijna een jaar. Psychiater Lam vermeldt dat sprake is van een zeer wankel en kwetsbaar evenwicht, kwetsbaarheid voor recidive en dat blootstelling aan arbeid het risico op volledige uitval zeer zal verhogen. Hij is het eens met de behandelend psychiater dat het risico van terugval voortdurend aanwezig zal blijven. Mede op basis van de bevindingen en de door psychiater Lam genoemde risico’s heeft Kruithof navolgbaar geconcludeerd dat gezien het wankele/kwetsbare evenwicht er om “preventieve” redenen een urenrestrictie is geïndiceerd in de vorm van 4 uur per dag, 20 uur per week, dit naast de beperking met betrekking tot nachtdiensten en onregelmatige werktijden. Die conclusie is in lijn met het rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur Hommema van 7 juni 2016 en de eerdere beoordeling door het Uwv in 2012. In reactie op de rapporten van psychiater Lam en verzekeringsarts Kruithof heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat een additionele urenbeperking niet wordt onderbouwd door (nieuwe) gegevens en niet wordt gerechtvaardigd door het dagverhaal van appellante. Volgens de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid kan bij een bipolaire stoornis een duurbelasting op preventieve gronden worden overwogen, waarbij ervaringen uit het verleden worden betrokken. Met die reactie is, gelet op de door Kruithof beschreven bevindingen en risico’s door psychiater Lam, de informatie van de behandelend psychiater en het beschreven langjarig beloop van de gezondheidssituatie van appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een preventieve urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, niet gerechtvaardigd is. Gelet op dit oordeel bestaat geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen.
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten in hoger beroep, zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellante gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn te weinig gegevens voorhanden om zelf in de zaak te voorzien. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij de nadere beoordeling van de aanspraken van appellante op een WIA-uitkering per 11 oktober 2015 zal het Uwv moeten uitgaan van een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. Daarnaast komen de kosten van het rapport van psychiater Lam in hoger beroep, in totaal € 2.299,- inclusief BTW, in aanmerking voor vergoeding. Ook het rapport van verzekeringsarts Kruithof in hoger beroep komt in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (tarief 2018) komt appellante bij een bestede tijd van 12 uur een forfaitaire vergoeding toe van 12 uur x € 122,63 = € 1.471,56 (exclusief 21% BTW). Daar wordt nog een kilometervergoeding van 20 x € 2,86 = € 57,20 bij opgeteld, totaal € 1.528,76
(exclusief 21% BTW). De totale vergoeding voor het rapport van verzekeringsarts Kruithof bedraagt € 1.849,80 (inclusief 21% BTW). In totaal is het Uwv aan appellante € 6.196,80 aan kosten verschuldigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 maart 2016;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 6.196,80;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves
md