ECLI:NL:CRVB:2019:440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsrecht en terugvordering bijstandsbedragen na niet melden van financiële transacties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bijstand ontving, had in de maanden januari en maart 2011 financiële transacties uitgevoerd ter waarde van € 4.000,-, maar had deze niet gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had daarop besloten om het recht op bijstand van de appellant in te trekken en de betaalde bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 1.839,40. Dit besluit was gebaseerd op het signaal van de Financial Intelligence Unit Nederland dat appellant betrokken was bij zogenaamde moneytransfers.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door de financiële transacties niet te melden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad benadrukte dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten van belang is voor het recht op bijstand, ongeacht de intentie van de appellant of of er daadwerkelijk inkomsten uit voortvloeiden.
De Raad verwierp het betoog van appellant dat hij slechts een vriendendienst had verricht en geen vergoeding had ontvangen. Appellant had zijn stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht op bijstand zou hebben gehad als hij de transacties wel had gemeld. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.