ECLI:NL:CRVB:2019:4341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing WIA-aanvraag en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als assembleerder van kraanmachines werkte, meldde zich op 17 september 2010 ziek vanwege duizelingen en rugklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv in 2012, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2017 heeft de Raad de zaak behandeld en een deskundige benoemd, dr. J.W. Stenvers, die op 29 mei 2019 rapporteerde dat er geen extra beperkingen voor appellant waren ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst. De deskundige concludeerde dat de medische situatie van appellant niet primair neurologisch was, maar dat er sprake was van meerdere gezondheidsproblemen. De Raad heeft het rapport van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant op de juiste wijze had vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 februari 2014 ongegrond.
De Raad oordeelde dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende was om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.