ECLI:NL:CRVB:2019:4336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geduide functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens fysieke en psychische klachten, had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en had hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsarts juist waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep in essentie een herhaling waren van de eerder aangevoerde beroepsgronden en dat appellante geen nieuwe, overtuigende redenen had aangedragen om de eerdere uitspraak te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante in staat was de geduide functies te vervullen, gezien haar opleidingsniveau en werkervaring. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een deugdelijke grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.