ECLI:NL:CRVB:2019:4336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
17/7211 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geduide functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens fysieke en psychische klachten, had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en had hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsarts juist waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep in essentie een herhaling waren van de eerder aangevoerde beroepsgronden en dat appellante geen nieuwe, overtuigende redenen had aangedragen om de eerdere uitspraak te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante in staat was de geduide functies te vervullen, gezien haar opleidingsniveau en werkervaring. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een deugdelijke grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7211 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 september 2017, 17/2347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster en als horecamedewerkster voor in totaal 43,31 uur per week. Zij heeft zich op 28 november 2014, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten. Op 6 september 2016 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Zij is op 30 september 2016 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Bij besluit van 1 november 2016 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 november 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 51,08%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 2 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij toegelicht dat appellante per 25 november 2016 meer beperkt is dan eerder werd aangenomen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 68,46%. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering wijzigt echter niet. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 10 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 22 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling is betrokken. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid en die aanvullende of erger ervaren klachten van appellante objectiveren. De klachtenbeleving van appellante kan op zichzelf niet leiden tot het aannemen van meer of andere beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van appellante op de juiste wijze is vastgesteld, zodat het bestreden besluit medisch gezien op een voldoende grondslag berust. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van appellante voor de geduide functies en de bijbehorende signaleringen in het rapport van
22 februari 2017 heeft gemotiveerd. Appellante heeft haar stelling dat zij gelet op haar beperkingen de geduide functies niet kan uitoefenen niet nader geconcretiseerd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij om psychische en somatische redenen volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. Appellante is meer beperkt dan door het Uwv aangenomen. Er is volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met haar zware depressieve klachten. Appellante wijst er daartoe op dat zij zelfs in haar privésituatie al niet in staat is om normaal te functioneren. Appellante heeft tevergeefs geprobeerd met fysiotherapie en medicatie haar klachten te verminderen. Voorts heeft appellante gesteld dat zij door haar beperkingen alsmede door haar achtergrond en vooropleiding niet in staat is de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep tegen de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De gronden die in beroep zijn aangevoerd, zijn door de rechtbank in de overwegingen 5 tot en met 13 van de aangevallen uitspraak, zoals verkort weergegeven onder 2 van deze uitspraak, gemotiveerd besproken. Appellante heeft geen, althans onvoldoende redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak op deze onderdelen onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, als samengevat onder 2, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De stelling van appellante in hoger beroep dat zij gelet op haar achtergrond en vooropleiding de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan verrichten, slaagt niet. Appellante heeft haar stelling niet nader toegelicht en onderbouwd. Gelet op het feit dat appellante beschikt over een MAVO-D diploma en drie jaar een MBO‑opleiding (Bedrijfscommunicatie) heeft gevolgd, is er geen aanleiding om te twijfelen aan het arbeidskundig oordeel dat appellante gezien het opleidingsniveau, de opleidingsrichting, het leervermogen en werkervaring in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. Het bestreden besluit berust ook op dit punt op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.M. van de Ven