ECLI:NL:CRVB:2019:4335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 29 mei 2015 ziek gemeld met psychische klachten terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering en een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering met ingang van 26 mei 2017, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door het Uwv in een beslissing op bezwaar bevestigd.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, omdat hij financieel niet in staat was om een eigen medisch adviseur in te schakelen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.