ECLI:NL:CRVB:2019:4328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld wegens geschiktheid voor andere functies na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 8 december 2008 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij na de wachttijd van de Ziektewet (ZW) per 6 december 2010 niet meer recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd ongeschikt geacht voor haar eigen werk, maar geschikt voor andere functies, waaronder die van inpakster van koekjes. Na een nieuwe ziekmelding in 2013 en een beoordeling door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv op 20 januari 2015 dat appellante per 27 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Gelderland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet geschikt was voor de functie van inpakster van koekjes vanwege haar medische klachten, waaronder darmklachten die frequent toiletbezoek vereisten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geschikt was voor de eerder geselecteerde functies, en dat haar argumenten niet voldoende onderbouwd waren met medische informatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het recht op ziekengeld per 27 januari 2015 terecht had beëindigd.