ECLI:NL:CRVB:2019:4325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
17/7611 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een elektromonteur na beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als elektromonteur werkzaam was. Appellant meldde zich op 28 juni 2016 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling door een bedrijfsarts op 13 januari 2017, werd hij geschikt geacht voor zijn eigen werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop de ZW-uitkering per 13 januari 2017. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de uitkering beëindigde per 20 januari 2017. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij ongeschikt is om als elektromonteur te werken. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk op de datum in geding, 20 januari 2017. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet langer recht had op ziekengeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.7611 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 oktober 2017, 17/3735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als elektromonteur voor 40 uur per week. Hij heeft zich
op 28 juni 2016 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Aan appellant is ziekengeld verstrekt. Op 11 november 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts en op 13 januari 2017 heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden met de bedrijfsarts. Deze arts heeft appellant per 13 januari 2017 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van elektromonteur. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
27 januari 2017 de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant beëindigd per 13 januari 2017.
1.2.
Het door appellant tegen het besluit van 27 januari 2017 gemaakte bezwaar heeft het Uwv
bij besluit van 12 juni 2017 (bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de ZW-uitkering wordt beëindigd met ingang van 20 januari 2017. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep Koek van 11 mei 2017 (verslag lichamelijk en psychisch onderzoek) en van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Hooff van 9 juni 2017. Laatstgenoemde verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van aspecifieke rugklachten en van spanningsklachten. Hij heeft geconcludeerd dat van een psychische stoornis geen sprake is en dat het aanbevolen is als appellant blijft bewegen. Omdat appellant pas op 19 januari 2017 schriftelijk is ingelicht over de hersteldverklaring is de ZW-uitkering met ingang van 20 januari 2017 beëindigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek, dat het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, onzorgvuldig te achten of de uitkomst ervan onjuist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom appellant op de datum in geding geschikt is te achten voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellant per 20 januari 2017 in staat moet worden geacht zijn eigen werk te verrichten, zodat het Uwv terecht heeft besloten de ZW‑uitkering van appellant per die datum te beëindigen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Hij acht zich ongeschikt om de functie van elektromonteur uit te voeren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Voor appellant geldt dat dit het werk als elektromonteur is.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum,
20 januari 2017. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak berust worden onderschreven.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn herhaalde standpunt dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten meer beperkt was dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 20 januari 2017 in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten en daarom niet langer recht had op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven