In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als elektromonteur werkzaam was. Appellant meldde zich op 28 juni 2016 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling door een bedrijfsarts op 13 januari 2017, werd hij geschikt geacht voor zijn eigen werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop de ZW-uitkering per 13 januari 2017. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de uitkering beëindigde per 20 januari 2017. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij ongeschikt is om als elektromonteur te werken. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk op de datum in geding, 20 januari 2017. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet langer recht had op ziekengeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.