ECLI:NL:CRVB:2019:4323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 10 september 2014 ziekmeldde, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordeling. De appellant stelde in hoger beroep dat er onvoldoende beperkingen waren aangenomen en dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie had betrokken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de WGA-vervolguitkering terecht was beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om aan de eerdere oordelen te twijfelen.