ECLI:NL:CRVB:2019:432
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2017. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend op 22 februari 2016, maar het college had eerder besluiten genomen om een verstrekt voorschot terug te vorderen en de aanvraag af te wijzen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante voerde aan dat zij voldoende informatie had verstrekt om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat appellante niet voldoende concrete en verifieerbare informatie had geleverd over haar financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. De verklaringen van haar kinderen over hun financiële ondersteuning werden als onvoldoende beschouwd, omdat deze niet gestaafd waren met controleerbare gegevens.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet verplicht was om lacunes in het bewijs van appellante aan te vullen. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellante in haar levensonderhoud kon voorzien in de periode voorafgaand aan haar aanvraag. De beroepsgrond van appellante dat het college onvoldoende gegevens had opgevraagd, werd eveneens verworpen. De Raad oordeelde dat de reden voor afwijzing niet lag in het ontbreken van gegevens vanaf 2010, maar in het gebrek aan informatie over de periode van mei 2015 tot de aanvraagdatum.