ECLI:NL:CRVB:2019:4318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens niet voltooien wachttijd en ongelijkheidsklacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had de wettelijke wachttijd van 104 weken niet volbracht. Het Uwv had eerder zijn ziekengeld beëindigd en de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat appellant op het moment van de aanvraag niet verzekerd was voor de Wet WIA. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voerde aan dat de wetgeving leidt tot ongeoorloofde discriminatie tussen vangnetters en niet-vangnetters. De Raad oordeelde dat de appellant de wachttijd niet had volbracht en dat er geen sprake was van een ongeoorloofde ongelijke behandeling. De Raad bevestigde dat de bepalingen in de Wet WIA correct waren toegepast en dat de eerdere besluiten van het Uwv in rechte vaststonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten.