ECLI:NL:CRVB:2019:4314
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019, gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant over de periode van 9 december 2016 tot 30 november 2017. De Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor een bedrijf. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland handhaafde het intrekkings- en terugvorderingsbesluit, dat was gebaseerd op het feit dat appellant niet had gemeld dat hij werkzaamheden verrichtte voor de [bedrijf]. De rechtbank oordeelde dat de beschikbare onderzoeksgegevens voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant in de beoordelingsperiode activiteiten heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn. Appellant had verklaard zijn maat te helpen met de [bedrijf] en er waren ook facebookberichten die zijn betrokkenheid bij de [bedrijf] bevestigden. Appellant voerde aan dat hij door zijn ziekte niet in staat was om deze werkzaamheden te verrichten, maar de Raad oordeelde dat dit niet afdoet aan de vaststelling dat hij feitelijk activiteiten heeft verricht. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op aanvullende bijstand, omdat hij geen administratie heeft bijgehouden van zijn werkzaamheden en niet kon onderbouwen hoe vaak en wanneer hij voor de [bedrijf] actief was. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de intrekking en terugvordering van de bijstand blijven in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.