ECLI:NL:CRVB:2019:4300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
16/7590
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid na beoordeling door deskundige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van ziekengeld aan appellante, die zich op 24 juli 2014 ziek meldde met psychische klachten en ernstige vermoeidheid. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante geen recht had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bijstelde. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld.

De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante meer beperkt is dan eerder aangenomen, maar dat zij op de datum in geding in staat was om acht uur per dag te werken. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de FML correct was aangepast. De Raad bevestigde dat appellante geen recht had op ziekengeld, omdat haar arbeidsongeschiktheid opnieuw was vastgesteld op minder dan 35%.

De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, omdat de besluitvorming gebrekkig was. De totale kosten voor rechtsbijstand en vervoerskosten werden vastgesteld op € 2.356,20. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

16.7590 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
31 oktober 2016, 16/101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Heijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met bijlage, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Heijnen. Het Uwv heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
Ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek is geschorst en de Raad heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige benoemd. De deskundige heeft een rapport opgesteld.
Beide partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kassamedewerkster voor 31,49 uur per week. Op 24 juli 2014 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Daar zijn ook ernstige vermoeidheidsklachten bijgekomen. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 21 mei 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juli 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 25 september 2015 de FML bijgesteld en meer beperkingen opgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de nieuwe FML de functies opnieuw bekeken. Appellante is geschikt geacht voor de functies samensteller elektronische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050), administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090), produktiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130). Het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 9,12%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van
2 juli 2015 heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het slaapapneu van appellante door de goede instelling van de CPAP-therapie geen aanleiding vormt voor een urenbeperking. Ook op grond van een dagelijkse recuperatiebehoefte is een urenbeperking niet aan de orde. Er zijn behandelmogelijkheden voor de onderliggende aandoening, het Periodic Leg Movement Syndrome. Op de datum in geding, 18 augustus 2015, was er weliswaar nog geen behandeling voor de OSAS ingesteld, maar kort na de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante een slaaponderzoek ondergaan en aangenomen kan worden dat kort daarna de behandeling met CPAP is ingesteld. Ten aanzien van de diagnose carpaal tunnelsyndroom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat deze aandoening voor de hand/vingerfunctie niet veel consequenties heeft, aangezien de krachtfunctie van appellante niet is aangedaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De FML berust op een juiste medische grondslag en daarvan uitgaande zijn de voorgehouden functies geschikt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit er nog geen somatische verklaring was voor een groot deel van haar klachten en beperkingen. Pas in bezwaar is duidelijk geworden dat de slaapproblematiek voor een belangrijk deel ten grondslag ligt aan de ernstige vermoeidheidsklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Volgens het Uwv speelt de slaapapneu geen rol wegens een goede instelling van CPAP therapie. Er wordt gemakshalve van uitgegaan dat deze therapie kort na de behandeling in bezwaar met succes zou zijn ingesteld. Op de datum in geding was er nog geen sprake van toegepaste therapieën. Evenmin staat vast dat de therapieën, indien ze zijn toegepast, resultaat zouden hebben. Verwezen wordt naar een brief van neuroloog dr. N.K. Maliepaard van 9 december 2016. Deze schrijft dat de therapie niet bij iedereen succes heeft. De huisarts van appellant schrijft in een brief van 27 december 2016 dat er bij appellante nog steeds sprake is van chronische vermoeidheid. Feit is dat er op de datum in geding nog geen sprake was van therapieën en dat het standpunt van het Uwv niet is gebaseerd op feiten maar op aannames. Verzocht wordt om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellante per 18 augustus 2015 heeft de Raad het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige en heeft verzekeringsarts Greveling-Fockens als zodanig benoemd. In het rapport van 8 oktober 2019 heeft zij – kort samengevat – geconcludeerd dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft hierbij inzichtelijk gemaakt op welke punten de FML moet worden aangepast. Greveling-Fockens heeft zich wel met de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen verenigen dat appellante op 18 augustus 2015 in staat was acht uur per dag/40 uur per week te werken.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van het rapport van de deskundige een nieuwe FML, gedateerd 23 oktober 2019, opgesteld waarin alle door de deskundige voorgestelde extra beperkingen zijn opgenomen. Vervolgens heeft er onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep plaatsgevonden. In het rapport van 27 oktober 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uiteengezet dat niet alle functies passend zijn en heeft een extra functie in de al geduide SBC code 111171 geselecteerd. De schatting is nu gebaseerd op de functies samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050), produktiemedewerker metaal en elektro-industrie (111171) en administratief medewerker (315090). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom deze functies passend zijn voor appellante.
4.4.1.
Appellante is van mening dat de deskundige ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De deskundige volgt het Uwv dat er sprake is van ‘slaapherstel in de nacht’. Dit is een aanname, geen feit. Appellante heeft een ernstig verstoord slaapritme, dat wordt veroorzaakt door slaapapneu/OSAS. Op de datum in geding was er geen sprake van slaapherstel. Er is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
4.4.2.
Appellante is voorts van mening dat geen van de functies geschikt is omdat er eisen gesteld worden aan het concentratievermogen: de medewerker moet nauwkeurig kunnen werken en ook oplettend kunnen zijn bij het bedienen van machines. Appellante is hier door de vermoeidheid niet toe in staat.
5. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De conclusies van de deskundige berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie.
De Raad ziet daarom geen aanleiding om de deskundige niet te volgen.
6.1.
De deskundige heeft in haar rapport beschreven op welke wijze de FML moet worden gewijzigd. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast conform de opmerkingen van de deskundige. Met deze FML is de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit juist. De deskundige heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een urenbeperking niet geïndiceerd is, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht in de FML geen beperkingen op dit onderdeel heeft opgenomen. Dat appellante dit anders ervaart, doet hier niet aan af. De deskundige heeft zich gebaseerd op objectieve medische gegevens en heeft haar conclusie inzichtelijk onderbouwd.
6.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML de geschiktheid van de functies nader onderzocht en heeft in het rapport van 28 oktober 2019 uiteengezet welke functies nog passend zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid is opnieuw vastgesteld op minder dan 35% zodat appellante geen recht heeft op ziekengeld. Deze arbeidskundige motivering is volledig en inzichtelijk. De grond van appellante dat de functies niet geschikt zijn omdat er te hoge eisen worden gesteld aan het concentratievermogen, slaagt niet. De belasting van de functies valt binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
7. De overwegingen in 4.2 tot en met 6.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Nu in hoger beroep, na de rapportage van de deskundige, de belastbaarheid van appellante is gewijzigd, is er sprake van een gebrekkige besluitvorming door het Uwv. Het bestreden besluit is eerst in hoger beroep voorzien van een toereikende motivering. Daarom ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en op € 1.280,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep. En voorts € 52,20 aan vervoerskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en bij de Raad, in totaal € 2.356,20.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.356,20;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) B.V.K. de Louw