ECLI:NL:CRVB:2019:4287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
18/1035 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van een besluit inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die eerder ziek was gemeld met psychische klachten en rug- en schouderklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had op 15 juni 2010 vastgesteld dat appellante per die datum weer geschikt was voor haar eigen werk, maar appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 2017 verzocht appellante het Uwv om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing zouden ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er sprake was van een chronische depressieve stoornis en dat haar rugklachten voortkwamen uit artrose, wat volgens haar niet in de eerdere beoordeling was meegenomen. De verzekeringsarts van het Uwv had echter vastgesteld dat de psychische en lichamelijke klachten van appellante in 2010 al waren meegewogen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had hoeven zien om terug te komen van het besluit van 15 juni 2010. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.1035 ZW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 januari 2018, 17/1916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Namens appellante is verschenen mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 2007 voor 20 uur per week werkzaam als beveiliger en tot 30 april 2010 werkzaam als schoonmaakster voor 12 uur per week. Op 15 februari 2010 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten en rug- en schouderklachten, waarna het Uwv aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 15 juni 2010 niet langer recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW omdat zij per die datum weer geschikt is voor haar eigen werk. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 27 januari 2017 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 15 juni 2010.
1.3.
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 15 juni 2010 omdat uit onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het genomen besluit onjuist zou zijn. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2017, waarbij nog aanvullende medische informatie is ingebracht, is bij besluit van 20 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat de bezwaren van appellante, de overgelegde medische informatie, het onderzoek tijdens de hoorzitting en de bevindingen uit onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geven tot herziening van de medische grondslag per 15 juni 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts in het rapport van 8 maart 2017 heeft overwogen dat na de beoordeling in 2010 geen nieuwe medische feiten aan het licht zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. Alle klachten zijn destijds bij de beoordeling betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat inmiddels duidelijk is geworden dat sprake is van een chronische depressieve stoornis en niet slechts van een depressieve episode. Ten onrechte stelt het Uwv zich volgens appellante op het standpunt dat haar psychische klachten bij de beoordeling per 15 juni 2010 op juiste wijze zijn meegewogen. Volgens appellante volgt uit een rapport van Ausems en Kerkvliet van 29 juni 2011 dat zij op 15 juni 2010 volledig arbeidsongeschikt was. Daarnaast is volgens appellante aan het licht gekomen dat haar rugklachten voortkomen uit artrose. Deze klachten zijn volgens appellante door het Uwv niet in de beoordeling betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft met haar verzoek van 27 januari 2017 het Uwv gevraagd terug te komen van het besluit van 15 juni 2010, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 15 juni 2010 geen recht heeft op ziekengeld.
4.2.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft naar aanleiding van dit verzoek het dossier bestudeerd, kennisgenomen van de nieuw ingebrachte gegevens en appellante op 7 maart 2017 op het spreekuur gezien, waar een psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat eigenlijk geen sprake lijkt te zijn van episodes maar van een min of meer chronisch beeld met depressieve stemming en af en toe een verslechtering naar aanleiding van extra stress en psychosociale problematiek. Het psychisch beeld lijkt volgens de verzekeringsarts in dezelfde orde van grootte te liggen als in juni 2010 is vastgesteld, mede gelet op het feit dat appellante naast de Oxazepam geen andere psychomedicatie meer gebruikt en zij cognitief redelijk goed overkomt. Appellante geeft aan dat het in de loop der tijd alleen maar slechter is geworden. De nu aangegeven verslechtering onderbouwt daarom geenszins dat de beslissing van destijds niet correct is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante voor en op de datum in geding bekend was met psychische en lichamelijke klachten, waarbij destijds al informatie aanwezig was van de behandelend psychiater en de huisarts. De chronische psychische klachten en de nek-, schouder- en rugklachten zijn in 2010 al bij de beoordeling meegenomen. De stukken die appellante aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd zien geen van alle op de datum in geding, maar dateren van (ruim) erna en kunnen het beroep op een slechtere situatie in juni 2010 dan ook niet onderbouwen.
4.3.
Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. Dat in het rapport van arbeidsmedisch adviseurs Ausems en Kerkvliet van 29 juni 2011 wordt geconcludeerd dat appellante gezien haar klachten en problemen op dat moment niet belastbaar is met arbeid, maakt niet dat de medische beoordeling in juni 2010 onjuist is geweest. Bij die beoordeling werd door de verzekeringsarts destijds al uitgegaan van chronische psychische klachten en zijn ook de nek-, schouder- en rugklachten van appellante meegewogen. De in hoger beroep overgelegde brief van psychiater J.J. Kuiper van 7 december 2009 bevat ten slotte geen informatie die niet reeds bij de verzekeringsartsen van het Uwv bekend was.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 en 4.3 is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien om terug te komen van het besluit van 15 juni 2010.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R.H. Koopman