ECLI:NL:CRVB:2019:4281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
16/7488 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van toeslag op WIA-uitkering na remigratie naar Turkije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de afwijzing van een toeslag op zijn WIA-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. [Appellant] had sinds 13 april 2010 een WIA-uitkering, maar ontving geen toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) omdat hij op 30 mei 2011 naar Turkije was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat [Appellant] geen verworven rechten had en dat hij op het moment van vertrek uit Nederland niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, aangezien hij op dat moment geen Unieburger meer was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de integratiedoelstellingen van het associatierecht volledig waren verwezenlijkt, omdat [Appellant] op enig moment het Unieburgerschap had verworven. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen toeslag had toegekend, omdat [Appellant] op het moment van vertrek uit Nederland niet meer voldeed aan de woonplaatsvereiste van de TW. De Raad heeft ook prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar deze zijn later ingetrokken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 18 december 2019.

Uitspraak

16.7488 TW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2016, 16/2693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Namens appellant is
mr. Türkkol verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer en mr. drs. J. Hut.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft bij verzoek van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1120 (verzoek), prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Op 15 mei 2019, C-677/17, ECLI:EU:C:2019:408, heeft het Hof het arrest Ҫoban gewezen.
Beide partijen hebben hun zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft de Raad de bij het verzoek gestelde prejudiciële vragen ingetrokken.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de hieraan voorafgaande besluitvorming, een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden en de standpunten van partijen wordt verwezen naar het verzoek van 11 april 2018. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Appellant heeft tot de legale arbeidsmarkt van Nederland behoord in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 (Besluit 1/80). Hij ontvangt sinds 13 april 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) die wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47%. Appellant ontving geen toeslag op deze uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW). Op 30 mei 2011 is appellant geremigreerd naar Turkije met gebruikmaking van remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet en met behoud van zijn WIA-uitkering. Appellant had op dat moment zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Op 17 december 2012 heeft appellant afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Op 6 januari 2016 heeft appellant vanuit Turkije een toeslag op zijn
WIA-uitkering aangevraagd, omdat zijn inkomen was gedaald onder het sociaal minimum. In artikel 4a van de TW is de eis opgenomen dat een persoon in Nederland moet wonen om in aanmerking te komen voor een toeslag. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 2 februari 2016 de aanvraag van appellant afgewezen. In het besluit van 15 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op het arrest van het Hof van 26 mei 2011, Akdas c.s., C-485/07, ECLI:EU:C:2011:346, verworpen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat bij appellant geen sprake is van verworven rechten, zodat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 6 van Besluit 3/80. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, waardoor hij ten tijde in geding de arbeidsmarkt niet voorgoed had verlaten en op grond van het associatierecht nog een verblijfsrecht in Nederland had. De rechtbank is van oordeel dat appellant hierdoor in een andere positie verkeert dan de Turkse onderdanen op wie het arrest Akdas c.s. betrekking heeft. Het arrest van 14 januari 2015, Demirci c.s., C-171/13, ECLI:EU:C:2015:8, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin onverkort van toepassing op appellant, nu hij op 17 december 2012 afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit.
3.1.
Met het verzoek heeft de Raad de volgende vragen aan het Hof voorgelegd:
1. Kan een Turkse onderdaan die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat is toegetreden, de nationaliteit van die lidstaat heeft verworven zonder afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit en vervolgens vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van die lidstaat van ontvangst en daarmee van het Unieburgerschap, een beroep doen op artikel 6 van Besluit 3/80 om zich aan de woonplaatsvoorwaarde van de TW te onttrekken?
2. Zo ja, op welk moment moet deze Turkse onderdaan voldoen aan de voorwaarde dat hij geen Unieburger is, om aanspraken te ontlenen aan artikel 6 van Besluit 3/80: reeds op het moment van vertrek uit de ontvangende lidstaat, dan wel pas vanaf het latere moment waarop de te exporteren uitkering in het buitenland zou moeten worden betaald?
3. Moet artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 aldus worden uitgelegd dat aan een Turkse onderdaan die op het moment van remigratie naar Turkije nog over de nationaliteit van een lidstaat beschikte, maar deze op een later moment vrijwillig heeft opgegeven, vanaf dit laatste moment de aanspraak op een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering die ertoe strekt een minimuminkomen te waarborgen op basis van het sociaal minimum van de betreffende lidstaat, niet mag worden ontzegd om de enkele reden dat hij in Turkije woont, zelfs als hij tot het moment van vertrek uit de betreffende lidstaat geen aanspraak op deze bijzondere uitkering kon maken omdat toen nog niet aan de toekenningsvoorwaarden was voldaan?
3.2.
Bij het arrest Ҫoban heeft het Hof voor recht verklaard:
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden, gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een aan een Turks staatsburger toegekende aanvullende prestatie wordt ingetrokken als hij naar zijn land van herkomst terugkeert en op het moment van zijn vertrek uit de lidstaat van ontvangst de status van langdurig ingezetene bezit in de zin van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
3.3.
Naar aanleiding van dit arrest heeft de Raad het verzoek ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving wordt verwezen naar overweging 2.1 tot en met 2.2.3 van het verzoek.
4.2.
Aan de orde is de vraag of het Uwv terecht geen toeslag heeft toegekend aan appellant op grond van artikel 4a van de TW.
4.3.
In het verzoek heeft de Raad in overweging 5.2. en 5.3. reeds overwogen:
“5.2. In het arrest Demirci c.s. heeft het Hof overwogen dat de Turkse werknemer die de nationaliteit van de ontvangende lidstaat heeft verkregen, in een heel specifieke positie komt te verkeren, in het bijzonder gelet op de doelstellingen van het associatierecht EEG-Turkije. Deze werknemer heeft in beginsel het hoogste niveau van integratie in die lidstaat bereikt en het Unieburgerschap verworven (ro. 51 tot en met ro. 53). Niets rechtvaardigt volgens het Hof dat een dergelijke Turkse staatsburger door de lidstaat van ontvangst voor de uitkering van een prestatie als de toeslag niet volledig als een eigen burger zou worden behandeld (ro. 57). Aldus zouden dergelijke Turkse staatsburgers immers zowel ten opzichte van Turkse werknemers die de nationaliteit van de lidstaat van ontvangst niet hebben verworven, als ten opzichte van Unieburgers zonder de Turkse nationaliteit, worden bevoordeeld (ro. 59). Burgers van een lidstaat die de nationaliteit van deze staat hebben verkregen nadat zij als Turkse werknemers tot de legale arbeidsmarkt ervan zijn toegetreden in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80, zonder dat zij afstand hebben gedaan van de Turkse nationaliteit, kunnen zich niet met een beroep op Besluit 3/80 onttrekken aan het woonplaatsvereiste waarvan de toeslag afhankelijk is (ro. 60).
5.3.
Ten aanzien van [Appellant] zijn de integratiedoelstellingen van het associatierecht volledig verwezenlijkt, aangezien [Appellant] op enig moment het Unieburgerschap heeft verworven. Uit het arrest Demirci c.s. kan worden afgeleid dat [Appellant] voor wat betreft zijn uitkeringssituatie op het moment van vertrek uit Nederland slechts in zijn hoedanigheid van Unieburger diende te worden beschouwd. Hij was vergelijkbaar met welke Unieburger dan ook en het feit dat hij tevens over de Turkse nationaliteit beschikte, was niet van belang. Hij kon volledig gebruikmaken van het vrije verkeer van Unieburgers. Evenmin als andere Unieburgers kon [Appellant] zich aan het woonplaatsvereiste in de TW onttrekken.”
4.4.
De Raad leidt uit het arrest Ҫoban af dat voor de beoordeling van aanspraken op grond van het associatierecht de situatie van appellant ten tijde van zijn vertrek uit Nederland van belang is. In punt 59 van dat arrest heeft het Hof doorslaggevend geacht dat Ҫoban op grond van zijn status op de datum van het vertrek uit Nederland naar Turkije in staat was te voldoen aan het door de TW opgelegde vereiste van woonplaats op het grondgebied van deze lidstaat teneinde voor toeslag in aanmerking te komen. Dit geldt evenzeer voor appellant die op het moment van vertrek uit Nederland de Nederlandse nationaliteit bezat. De stelling van appellant dat hij op 17 december 2012 zijn Nederlandse nationaliteit heeft opgegeven, en daardoor op de datum van zijn vertrek niet meer over deze nationaliteit beschikte, volgt de Raad niet. Uit de gedingstukken blijkt immers dat appellant reeds op 30 mei 2011 naar Turkije is teruggekeerd. Reeds om deze reden heeft het Uwv op grond van artikel 4a van de TW terecht geen toeslag aan appellant toegekend.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te tekenen