In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de afwijzing van een toeslag op zijn WIA-uitkering door het Uwv ongegrond werd verklaard. [Appellant] had sinds 13 april 2010 een WIA-uitkering, maar ontving geen toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) omdat hij op 30 mei 2011 naar Turkije was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat [Appellant] geen verworven rechten had en dat hij op het moment van vertrek uit Nederland niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, aangezien hij op dat moment geen Unieburger meer was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de integratiedoelstellingen van het associatierecht volledig waren verwezenlijkt, omdat [Appellant] op enig moment het Unieburgerschap had verworven. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen toeslag had toegekend, omdat [Appellant] op het moment van vertrek uit Nederland niet meer voldeed aan de woonplaatsvereiste van de TW. De Raad heeft ook prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar deze zijn later ingetrokken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 18 december 2019.