In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vragen betreffen de situatie van een Turkse onderdaan die de Nederlandse nationaliteit heeft verworven, maar deze later vrijwillig heeft opgegeven. De appellant, die uitsluitend de Turkse nationaliteit bezit, heeft remigratievoorzieningen aangevraagd en is naar Turkije verhuisd. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW), maar deze is afgewezen omdat hij buiten Nederland woont. De Raad vraagt zich af of de appellant, die eerder Unieburger was, aanspraak kan maken op artikel 6 van Besluit 3/80 om zich aan de woonplaatsvoorwaarde van de TW te onttrekken. De Raad vraagt zich ook af op welk moment de appellant moet voldoen aan de voorwaarde dat hij geen Unieburger meer is, en of zijn aanspraak op een bijzondere uitkering kan worden ontzegd omdat hij in Turkije woont. De zaak is van belang voor de interpretatie van het associatierecht en de rechten van Turkse werknemers die in Nederland hebben gewerkt en later naar Turkije zijn teruggekeerd.