Uitspraak
18.97 WIA
OVERWEGINGEN
.Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per einde wachttijd, 1 september 2016, vastgesteld op 44,06%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 4 september 2014 ziek meldde met nekklachten. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, waarop het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,06% vaststelde per 1 september 2016. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een ongegrondverklaring door het Uwv. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 december 2017, waartegen appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn nekhernia en psychische klachten, beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen juist waren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) was op een overtuigende wijze opgesteld, en de geselecteerde functies waren medisch passend voor appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 44,06%. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 december 2019.