ECLI:NL:CRVB:2019:4269
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 30 november 2009 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Wet WIA, maar na een herbeoordeling door het Uwv op 1 september 2016 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 2 november 2016. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% heeft vastgesteld. De Raad oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 augustus 2016 correct was en dat er geen reden was om beperkingen aan te nemen met betrekking tot de concentratie- en geheugenproblemen van appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad volgde deze conclusie. Appellante had geen medische stukken overgelegd die haar stelling onderbouwden dat zij verdergaand beperkt was dan vastgesteld.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen beperkingen moesten worden aangenomen en dat de arbeidsdeskundige de juiste functies had geselecteerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de FML. De uitspraak werd gedaan op 19 december 2019.