ECLI:NL:CRVB:2019:4268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/59 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die als schoonmaakster werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar aanvraag voor een loongerelateerde WGA-uitkering werd afgewezen. Appellante was uitgevallen door fysieke klachten en had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had haar belastbaarheid vastgesteld en op basis daarvan was de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 7,19%. Het Uwv had haar vervolgens een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 11 januari 2017, omdat zij toen 47,89% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv haar arbeidsongeschiktheidspercentage te laag had vastgesteld. Ze voerde aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de beoordeling van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige correct was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar belastbaarheid op een andere manier moest worden beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 december 2019.

Uitspraak

18.59 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2017, 17/4565 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Namens appellante is mr. Goettsch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster bij twee verschillende werkgevers voor in totaal 36,82 uur per week. Uit dit schoonmaakwerk is zij uitgevallen in verband met fysieke klachten.
1.2.
Appellante heeft een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 7,19%. Bij besluit van 21 december 2016 heeft het Uwv appellante per einde van de wachttijd, 11 januari 2017, niet in aanmerking gebracht voor de gevraagde uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij aan appellante met ingang van 11 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 47,89% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 april 2017 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 mei 2017 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal beperkingen toegevoegd en daarom op 7 april 2017 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van deze FML nieuwe functies geduid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust of de belastbaarheid van appellante op onjuiste wijze is vastgesteld en dat de geschiktheid van appellante voor de geduide functies voldoende inzichtelijk is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare informatie, waaronder informatie van de behandelaars van appellante, bij de beoordeling betrokken. Er bestaat daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens ingebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid, aldus de rechtbank. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 mei 2017 en 2 november 2017 voldoende heeft toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt, ook niet op het onderdeel reiken in de functie van medewerker tuinbouw.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage te laag heeft vastgesteld. Appellante heeft meer en ernstiger beperkingen. Door haar rug- en knieklachten heeft zij grotere beperkingen wat betreft reiken, buigen, lopen, traplopen, duwen, trekken, tillen en dragen, dan in de FML zijn opgenomen. In de geduide functies wordt zij wat deze handelingen betreft voortdurend op de proef gesteld. Ook wordt de grens van haar belastbaarheid overschreden als gesteld wordt dat appellante 70 centimeter kan reiken, omdat zij geacht wordt 60 centimeter te kunnen reiken en daarbij dan ook (licht) te buigen. Het Uwv rekt de grens hiermee op, terwijl appellante al klachten heeft op dat vlak. Daarnaast bestonden de psychische klachten van appellante ook al op de datum in geding, 11 januari 2017.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een aanvullende reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 maart 2018, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 januari 2017 heeft vastgesteld op 47,89%
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 7 april 2017 opgenomen beperkingen. Appellante heeft niet onderbouwd dat de door haar genoemde psychische klachten herleidbaar zijn tot de datum in geding.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de geselecteerde functies onderschreven. Ten aanzien van het reiken in de functie van medewerker tuinbouw heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hoger beroep nogmaals toegelicht waarom dit de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Appellante kan, omdat zij op het punt reiken in de FML niet beperkt is geacht, zo nodig tijdens ieder uur van de werkdag met gestrekte arm ongeveer 1.200 keer reiken. In de functie medewerker tuinbouw is de frequentie veel kleiner, omdat daarin tot maximaal 400 keer per werkuur moet worden gereikt. Daarnaast kan appellante volgens de FML van 7 april 2017 zo nodig tijdens ieder uur van de werkdag ongeveer 600 keer buigen tot 80 graden, en incidenteel tot 90 graden. In de functie wordt 50 keer per uur gebogen tot ongeveer 45 graden. Van appellante wordt verwacht dat zij de reikafstand van 70 centimeter kan overbruggen door bij het reiken ook licht te buigen tot 15 graden. Daardoor zal zij tijdens een werkdag vaker dan 50 keer per uur moeten buigen, namelijk ongeveer 125 tot 150 keer per werkuur tot ongeveer 60 graden. Dit levert echter geen overschrijding van haar belastbaarheid op, aangezien zij geacht wordt per werkuur minstens 600 keer te kunnen buigen tot 80 graden. Indien buigen dus nodig is om de reikafstand van 60 naar 70 centimeter te verlengen, blijft de belasting bij de dynamische handelingen reiken en buigen binnen de mogelijkheden van appellante.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor schadevergoeding. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.M. van de Ven