ECLI:NL:CRVB:2019:4266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 9 april 2014 ziek meldde na een ongeval. Appellante was werkzaam als thuiszorgmedewerkster en heeft na haar ziekmelding een aanvraag voor ziekengeld ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 9 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Dit besluit is door appellante bestreden, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar ernstige lichamelijke en psychische beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de artsen van het Uwv de medische situatie op de datum in geding correct hebben ingeschat. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om een psychiater te benoemen, aangezien de medische informatie die door appellante is ingediend niet voldoende onderbouwt dat haar psychische klachten meer beperkingen met zich meebrengen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen.
De Raad heeft uiteindelijk geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.