ECLI:NL:CRVB:2019:4254
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na eerstejaars beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2018. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit van het Uwv hield in dat appellant met ingang van 25 september 2016 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb). De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om anders te oordelen.
De rechtbank had in haar uitspraak de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant had aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn depressieve klachten, oververmoeidheid, agressief gedrag, evenwichtsstoornissen en afwezigheid van structuur en initiatief, maar de Centrale Raad oordeelde dat hiervoor een medische objectivering ontbrak.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing hebben ondertekend.