ECLI:NL:CRVB:2019:4243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
19/4119 JW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een uitspraak inzake jeugdhulp en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het college had eerder aanvragen van betrokkenen, [Y] en [X], om jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak op 17 juni 2019 het beroep van betrokkenen gegrond verklaard en het college opgedragen om een pgb beschikbaar te stellen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitspraak van de rechtbank.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat in het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het niet-uitbetalen van een bedrag over de verstreken periode geen ernstige problemen oplevert voor de verlening van jeugdhulp aan betrokkenen. Tevens is er gesproken over het met onmiddellijke ingang beschikbaar stellen van een pgb van € 450,- per maand voor [Y], die nog geen 18 jaar is, totdat in de bodemzaak is beslist. De voorzieningenrechter heeft besloten om deze voorlopige voorziening te treffen.

Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen, die zijn begroot op € 1.024,-, en moet het college het door betrokkenen betaalde griffierecht van € 128,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

19/4119 JW-VV, 19/4966 JW-VV, 19/4967 JW-VV
Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening
Partijen:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkenen)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. J. Tophoff, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2019, 16/2087 (aangevallen uitspraak).
Namens betrokkenen heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat, een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens het college heeft mr. Tophoff vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Namens betrokkenen is verschenen mr. Vermaat. Namens het college zijn verschenen mr. Tophoff en drs. J.M. Bruijn.

OVERWEGINGEN

1. Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2015, in stand gelaten bij besluit van 17 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen van betrokkenen, [Y] en [X], om jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkenen tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de besluiten van 7 oktober 2015 herroepen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat [Y] met ingang van 2 maart 2015 in aanmerking komt voor een pgb voor begeleiding individueel voor 7 uur per week totdat het college op basis van een nieuw deugdelijk onderzoek in een nieuw besluit de behoefte aan begeleiding individueel van [Y] heeft vastgesteld. [X] komt over de periode van 2 maart 2015 tot 26 september 2017 in aanmerking voor een pgb voor begeleiding individueel voor 7 uur per week.
3. Zowel betrokkenen als het college hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Betrokkenen wensen dat het college uitvoering geeft aan de aangevallen uitspraak terwijl het college om afwijzing van het verzoek van betrokkenen en, subsidiair, om schorsing van de aangevallen uitspraak heeft verzocht.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 10 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Awb heeft de wetgever aan het instellen van hoger beroep in zaken als deze uitdrukkelijk geen schorsende werking willen verlenen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd, tenzij bijzondere omstandigheden nopen om hiervan af te wijken.
4.3.
In dit concrete geval zijn er bijzondere omstandigheden om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat in het hoger beroep is beslist. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zelf voorzien en bepaald dat betrokkenen in aanmerking komen voor een pgb. Dit pgb heeft grotendeels betrekking op een periode in het verleden. In de uitspraak is geen bedrag genoemd, maar volgens het college gaat het voor de verstreken periode om een aanzienlijk bedrag, ongeveer € 50.000,-. [X] komt inmiddels niet meer in aanmerking voor jeugdhulp, omdat hij volwassen is. Voor [Y] zou het bedrag aan pgb uitkomen op € 450,- per maand. Indien het college op dit moment gevolg geeft aan de aangevallen uitspraak en overgaat tot het daadwerkelijk beschikbaar stellen van het pgb, dan zou dit kunnen betekenen dat betrokkenen dit gehele bedrag moeten terugbetalen als het college gelijk krijgt in de bodemzaak.
4.4.
Ter zitting is voorts aannemelijk geworden dat het niet-uitbetalen van een bedrag over de verstreken periode niet leidt tot ernstige problemen bij de verlening van jeugdhulp aan betrokkene(n). Daarnaast heeft de voorzieningenrechter kenbaar gemaakt dat de Raad voornemens is de bodemzaak te behandelen in het eerste kwartaal van 2020. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen noodzaak tot het beschikbaar stellen van een bedrag ineens met betrekking tot de verstreken periode.
4.5.
Ter zitting hebben partijen ook gesproken over het met onmiddellijke ingang beschikbaar stellen van een pgb ten behoeve van [Y], die nog geen 18 jaar is, van € 450,- per maand, in ieder geval totdat in de bodemzaak is beslist. Hetgeen in deze zin tussen partijen is besproken stuit bij de voorzieningenrechter niet op bezwaren.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet gelet op de betrokken belangen dan ook aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat het college ten behoeve van [Y] met ingang van 1 december 2019 een pgb verstrekt van € 450,- per maand totdat in de bodemzaak is beslist.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de door betrokkenen gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Het college heeft bewust geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en pas nadat betrokkenen een verzoek hebben gedaan een voorlopige voorziening te treffen en vlak voor de zitting van 4 december 2019, heeft het college een verzoek gedaan tot schorsing van de aangevallen uitspraak. Dit is gedaan (geruime tijd) nadat betrokkenen zelf in actie zijn gekomen. Hierin ziet de Raad ook aanleiding het college op te dragen het door betrokkenen betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek van het college toe;
  • schorst de werking van de aangevallen uitspraak tot op het hoger beroep van het college is beslist;
  • treft de voorlopige voorziening zoals weergegeven in 4.6;
  • wijst het in beide verzoeken meer of anders gevorderde af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 1.024,-;
  • bepaalt dat het college aan betrokkenen het door hen betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt;
  • bepaalt dat de griffier het door het college betaalde griffierecht van € 519,- terugbetaalt aan het college.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.R. Trox