ECLI:NL:CRVB:2019:424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
17/4998 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet melden van op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de bijstandsverlening aan appellant is ingetrokken. Appellant ontvangt sinds 11 juni 2001 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant zwart zou werken bij een garage, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht zonder dit te melden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant werkzaamheden heeft verricht in de garage, wat in strijd is met de voorwaarden voor het ontvangen van bijstand. De Raad stelt vast dat de verklaring van appellant en de waarnemingen van de handhavingsspecialisten voldoende grondslag bieden voor de intrekking van de bijstand.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen, aangezien de beschikbare gegevens al voldoende waren om het besluit te onderbouwen. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met Y. Itkal als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2019.

Uitspraak

17.4998 PW

Datum uitspraak: 29 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juni 2017, 16/7504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 11 juni 2001 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme telefonische melding dat appellant al zes jaar zwart werkt bij [bedrijf] ( [bedrijf] ) te [gemeente] , hebben handhavingsspecialisten van de afdeling Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben de handhavingsspecialisten in de periode van 30 mei 2016 tot en met 1 juli 2016 waarnemingen bij het [bedrijf] verricht en appellant op 11 juli 2016 gehoord.
1.2.1.
Tijdens de tien - kortdurende - waarnemingen in de waarnemingsperiode is gezien dat de auto van appellant bij het [bedrijf] stond geparkeerd.
1.2.2.
Appellant heeft op 11 juli 2016 onder andere verklaard dat het [bedrijf] van zijn vriend is, dat hij daar dagelijks langskomt om koffie te drinken en dat hij sinds acht maanden af en toe helpt. Hij kan dan wel eens een band plakken, auto’s wegbrengen, auto-onderdelen ophalen en bezemen. Hij heeft de sleutel van de autogarage voor het geval ’s nachts het alarm afgaat. In ruil voor zijn hulp eet hij bij zijn vriend of wordt zijn auto gratis gemaakt of gekeurd.
1.2.3.
De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 juli 2016.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 22 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 november 2016 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 31 mei 2016 in te trekken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden in het [bedrijf] heeft verricht, waarvan hij geen melding heeft gemaakt. Appellant heeft geen overzicht overgelegd van de dagen en tijden waarop hij heeft gewerkt. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 31 mei 2016, de aanvangsdatum van de intrekking, tot en met 22 juli 2016, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Het college heeft de besluitvorming gebaseerd op de verklaring van appellant van 11 juli 2016 en de door de handhavingsspecialisten in de periode daarvoor verrichte waarnemingen.
4.4.
Anders dan appellant stelt, heeft de rechtbank de anonieme telefonische melding niet ten grondslag gelegd aan haar oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij het [bedrijf] .
4.5.
Anders dan appellant en met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de onderzoeksresultaten een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode op geld waardeerbare werkzaamheden in het [bedrijf] heeft verricht. Uit de onder 1.2.2 weergegeven verklaring van appellant blijkt dat appellant dagelijks aanwezig was in het [bedrijf] en tijdens zijn aanwezigheid de [eigenaar bedrijf] hielp met allerhande klussen. De waarnemingen ondersteunen deze verklaring voor zover het de dagelijkse aanwezigheid van appellant in het [bedrijf] betreft.
4.6.
De beroepsgrond dat de waarnemingen niet als ondersteunend bewijs kunnen dienen, omdat de enkele aanwezigheid van de auto van appellant bij het [bedrijf] niet betekent dat appellant ook daadwerkelijk daar aanwezig was, slaagt niet. Appellant heeft immers zelf verklaard dat hij dagelijks aanwezig was in het [bedrijf] . De waarnemingen ondersteunen deze verklaring.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat het college meer onderzoek had moeten (laten) verrichten door bijvoorbeeld een bezoek af te leggen aan het [bedrijf] en/of de [eigenaar bedrijf] als getuige te horen. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat uit 4.5 volgt dat de beschikbare onderzoeksbevindingen toereikend zijn om het intrekkingsbesluit te kunnen dragen.
4.8.
De beroepsgrond van appellant dat te weinig waarde is gehecht aan de door hem in bezwaar ingebrachte verklaring van de [eigenaar bedrijf] slaagt ook niet. Aan deze verklaring dat appellant niet in het [bedrijf] werkt, komt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet de betekenis toe die appellant daaraan toekent, omdat deze verklaring niet wordt ondersteund met objectieve en verifieerbare gegevens en bovendien in strijd is met wat appellant zelf heeft verklaard over zijn activiteiten in het [bedrijf] .
4.9.
.Uit 4.4 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) Y. Itkal
ew