ECLI:NL:CRVB:2019:4237
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vergoeding voor massage door niet erkende fysiotherapeut in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
Op 19 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellant, geboren in 1948 en als tweede-generatieoorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had een beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank van 17 januari 2019, waarin zijn verzoek om vergoeding voor massagebehandelingen door een niet erkende fysiotherapeut werd afgewezen. De appellant had eerder een voorziening voor massage aangevraagd in verband met psychische klachten die voortvloeien uit de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. De Sociale verzekeringsbank had in 2017 een vergoeding voor massage door een erkende fysiotherapeut toegekend, maar de vergoeding voor de behandelingen door de niet erkende therapeute werd geweigerd.
Tijdens de zitting op 14 november 2019 was de appellant niet aanwezig, maar de Sociale verzekeringsbank werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad oordeelde dat er een medische indicatie voor de massagebehandelingen bestond, maar dat de behandelingen alleen vergoed konden worden als deze werden uitgevoerd door een erkende fysiotherapeut. De Raad stelde vast dat de behandelende therapeute niet voldeed aan de eisen van erkenning in Israël, waar zij werkzaam was. De Raad verwees naar de geldende wetgeving en rechtspraak die vereisen dat fysiotherapeuten ingeschreven zijn in het BIG-register of een vergunning hebben van het ministerie van Gezondheid in Israël. Aangezien de therapeute niet over een dergelijke vergunning beschikte, kon de afwijzing van de vergoeding in stand blijven.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.