Uitspraak
18.2671 ZVW
28 maart 2018, 16/5022 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
CAK
OVERWEGINGEN
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft CAK aan appellant een boete opgelegd van € 369,51 op de grond dat hij heeft verzuimd om een zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet af te sluiten binnen drie maanden na daartoe te zijn aangemaand.
Het besluit van 5 juli 2013 is in rechte onaantastbaar geworden.
In mei 2016 heeft de gemachtigde van appellant CAK verzocht om het onder 1 vermelde boetebesluit te herzien. Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft CAK afwijzend op dit verzoek beslist. Het bezwaar daartegen heeft CAK bij besluit van 2 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond geacht.
CAK is niet bereid om een immateriële schadevergoeding aan appellant te betalen.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene (uitspraak van 5 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0342).
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
BESLISSING
19 december 2019.