In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen boetebesluiten van het CAK, die aan appellant zijn opgelegd omdat hij verzuimd had een zorgverzekering af te sluiten. De boetes, opgelegd op 26 september 2013 en 31 januari 2014, bedroegen respectievelijk € 369,51 en € 332,25. Appellant heeft in mei 2016 verzocht om herziening van deze besluiten, maar het CAK heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak en om een immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure.
Tijdens de zitting op 6 december 2019 heeft CAK aangegeven dat het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd, waardoor de boetes vervallen. Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken, maar heeft wel een schadevergoeding geëist. De Raad heeft vastgesteld dat CAK volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, waardoor er feitelijk geen geschil meer bestaat. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de Raad dat, hoewel er mogelijk psychisch onbehagen is ontstaan, er geen sprake is van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een aantasting in de persoon. De Raad concludeert dat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellant komt wel in aanmerking voor vergoeding van proceskosten, en CAK moet het betaalde griffierecht van € 172,- aan appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum op 19 december 2019.