ECLI:NL:CRVB:2019:422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
17/5774 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor dubbele huur en noodzakelijke kosten bij verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die een Wajong-uitkering ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die zij maakte in verband met haar verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel had een deel van haar aanvraag goedgekeurd, maar de kosten voor dubbele huur en het inhuren van schilders en klussers afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor een extra maand dubbele huur noodzakelijk waren, omdat zij haar oude woning eerder had kunnen opzeggen. Ook de extra reiskosten zijn niet onderbouwd. Echter, de kosten voor het inhuren van schilders zijn wel als noodzakelijk erkend, omdat appellante geen netwerk had om deze werkzaamheden gratis te laten uitvoeren. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen over de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van het inhuren van schilders. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

17.5774 PW

Datum uitspraak: 29 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2017, 17/379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Welten, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Welten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B.E. Donkers-Van Laar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong-uitkering), die ten tijde van belang € 979,84 netto per maand bedroeg.
1.2.
Appellante woonde op het adres [adres 1] .
1.3.
Begin september 2016 heeft appellante een aanvraag ingediend om verlening van een urgentieverklaring op medische gronden. In een “adviesbrief Huisvestingsurgentie” van 12 september 2016 heeft een arts van GGD Rotterdam -Rijnmond geconcludeerd dat sprake is van een noodsituatie, waarbij het gebruik van de huidige woonruimte op medische gronden voor appellante niet meer mogelijk is. Appellante heeft op 13 september 2016 een urgentieverklaring gekregen.
1.4.
Op 15 september 2016 heeft appellante een huurovereenkomst ondertekend voor een nieuwe woning op het adres [adres 2] .
1.5.
In verband met de verhuizing naar de woning te [gemeente] , heeft appellante op 18 september 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van verhuizing en inrichting. Het gaat hierbij om de kosten van een aantal duurzame gebruiksgoederen, stofferingskosten, extra reiskosten voor het reizen tussen de oude en de nieuwe woning, de kosten van dubbele huur en de kosten voor het inhuren van verhuizers, schilders en klussers.
1.6.
Bij besluit van 3 oktober 2016 (besluit 1) heeft het college de aanvraag in die zin ingewilligd dat bijzondere bijstand is verleend voor stofferingskosten
(tot een bedrag van € 631,-), voor de kosten van een gaskookplaat (tot een bedrag van € 79,-) en voor de kosten van een halve maand dubbele huur (tot een bedrag van € 323,22). Voor het overige heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 8 november 2016 (besluit 2) heeft het college besluit 1 gewijzigd in die zin dat aan appellante bijzondere bijstand is verleend voor de kosten van eerste huur van een hele maand en voor de administratiekosten tot een bedrag van in totaal € 562,28.
1.7.
Bij besluit van 23 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college - voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat met de vergoeding voor dubbele huurkosten van één maand huur en voor de kosten van stoffering en van een gasstel is voldaan aan het verstrekken van de bijzonder noodzakelijke kosten die door de verhuizing zijn ontstaan. De overige kosten kunnen niet worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert op de volgende gronden aan dat zij recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van een extra maand dubbele huur, de kosten van het inhuren van klussers en schilders en voor extra reiskosten die zij heeft moeten maken voor het reizen tussen haar oude en haar nieuwe woning tijdens het opknappen van en verhuizen naar haar nieuwe woning (extra reiskosten). Zij heeft de huurovereenkomst van haar woning in [woonplaats 1] niet direct opgezegd, omdat zij niet wist wanneer zij kon verhuizen. Dit was afhankelijk van financiën en het verkrijgen van hulp bij de verhuizing. Gelet op haar psychische situatie was het belangrijk dat zij verhuisde op een moment dat de woning geheel klaar was om in gebruik te nemen. Pas na het verkrijgen van de lening, half oktober 2016, kon zij de huur van de oude woning opzeggen. Bovendien kon de huur enkel met ingang van de eerste van de maand worden opgezegd. Zij heeft niet kunnen reserveren voor de kosten van het inhuren van klussers en schilders. Appellante had een ov-chipkaart en heeft dus extra kosten gemaakt voor het reizen tussen de oude en de nieuwe woning.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of appellante recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van een extra maand dubbele huur, de kosten van het inhuren van klussers en schilders en voor extra reiskosten.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het is aan appellante als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
Extra reiskosten
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante erkend dat de in hoger beroep aangekondigde stukken ter onderbouwing van de stelling dat appellante extra reiskosten heeft gemaakt, niet zijn overgelegd. Appellante heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het heen en weer reizen tussen de oude en de nieuwe woning extra reiskosten heeft moeten maken.
Kosten extra maand dubbele huur
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft het college de motivering van het bestreden besluit op dit punt aldus toegelicht dat de kosten van een extra maand dubbele huur niet noodzakelijk zijn, omdat appellante haar woning in [woonplaats 1] eerder dan met ingang van 15 november 2016 kon opzeggen.
4.5.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van een extra maand dubbele huur noodzakelijk waren. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de huurovereenkomst van de oude woning niet meteen na het ondertekenen van de huurovereenkomst voor de nieuwe woning met ingang van 15 oktober 2016 kon opzeggen. Daarnaast heeft zij haar stellingen dat zij haar financiën nog niet rond had en dat het in verband met haar psychische situatie noodzakelijk was dat zij een kant en klare woning kon betrekken, niet onderbouwd.
Kosten inhuren klussers en schilders
4.6.
Ter zitting van de Raad heeft het college de motivering van het bestreden besluit op dit punt aldus toegelicht dat het voor appellante niet noodzakelijk was om tegen betaling schilders en klussers in te schakelen, omdat kerken en vrijwilligersorganisaties in de gemeente [woonplaats 2] dit gratis hadden kunnen doen. Verder had zij geen kosten hoeven hebben voor het laten leggen van laminaat door klussers, indien zij had gekozen voor vinyl op de vloer, omdat de kosten van het leggen van vinyl bij de prijs zijn inbegrepen.
4.7.
De kosten die appellante heeft moeten maken om klussers in te huren om laminaat te leggen, zijn geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Appellante betwist niet dat vinyl op de vloer een goedkoper alternatief zou zijn geweest voor laminaat, omdat zij dan geen klussers had hoeven in te huren voor het leggen van vinyl. Zij heeft naar voren gebracht te hebben gekozen voor laminaat omdat zij een hond heeft en haar hond het vinyl waarschijnlijk kapot zou maken. Deze keuze van appellante, hoe begrijpelijk die ook is, kan niet worden afgewenteld worden op de bijstand.
4.8.
De beroepsgrond dat de kosten van het inhuren van schilders noodzakelijk waren, slaagt. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen familie of netwerk heeft om hulp te bieden bij het schilderen van haar nieuwe woning. Ter zitting van de Raad heeft appellante gemotiveerd betwist dat het schilderen van de woning via kerken en vrijwilligersorganisaties in [woonplaats 2] gratis werd gedaan. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft het college niet geconcretiseerd welke kerken en vrijwilligersorganisaties ten tijde van belang geen kosten in rekening brachten voor schilderwerk. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de kosten van inhuren van schilders voor het schilderen van de nieuwe woning geen noodzakelijke kosten waren als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt voor zover het ziet op de kosten van het inhuren van schilders. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De Raad zal, doen wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het inhuren van schilders. Vervolgens moet worden bezien welke vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. De Raad zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat het college nog geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en zo ja, tot welk bedrag bijzondere bijstand kan worden verleend voor deze kosten. Omdat het college hier nog nader onderzoek zal moeten doen, zal de Raad niet de zogeheten bestuurlijke lus toepassen, maar het college opdracht geven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4.10.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep, in totaal € 2.048,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 november 2016 voor zover dat
ziet op de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van het inhuren van schilders;
- draagt het college op in zoverre een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de
Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) Y. Itkal
md