ECLI:NL:CRVB:2019:4201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/1855 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant, geboren in 1997, had in 2015 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het oordeel dat hij geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld in hun beoordeling van de medische situatie van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische rapporten. Appellant voerde aan dat zijn situatie ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen en dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet onafhankelijk was. De Raad concludeert echter dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere besluiten te weerleggen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de eerdere beoordelingen. De Raad wijst erop dat appellant de mogelijkheid heeft om binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag een verzoek in te dienen om alsnog als jonggehandicapte te worden aangemerkt, indien zijn situatie verandert. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de afwijzing van de Wajong-aanvraag.

Uitspraak

17.1855 WAJONG

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 januari 2017, 15/8412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Hanenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een ontbrekend stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Voor appellant is verschenen mr. Hanenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1997, heeft met een door het Uwv op 5 juni 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant moeilijk lerend is, moeilijkheden heeft met communiceren naar onbekenden toe, agressief kan worden als er druk op wordt gezet en moeite heeft om uit de veilige situatie weg te gaan. Hij heeft dagelijks begeleiding van anderen nodig. Bij de aanvraag is een verslag van op 14 januari 2013 uitgevoerd intelligentieonderzoek gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 27 juli 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 27 juli 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen over de medische situatie van appellant. Door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam moet worden geacht, waarbij zij van belang acht dat appellant ten tijde in geding nog onder behandeling was. De verklaring ter zitting van behandelaar J. Sikken, dat de resultaten van de behandeling niet gunstig zijn en de behandeling tijdelijk “on hold” is gezet wegens de ernstige ziekte van de moeder van appellant, doet hieraan niet af volgens de rechtbank, nu niet uitgesloten is dat er door het voortzetten van de behandeling na de “on hold” situatie nog arbeidsvermogen kan worden ontwikkeld.
3.1.
Namens appellant is in hoger beroep bestreden dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Er is sprake van hardnekkige problematiek, waarvan de ernst jarenlang onderschat is, met een overbelasting van appellant of herhaaldelijk overvragen van appellant als resultaat. Hierbij is aangevoerd dat de beoordeling door het Uwv van de duurzaamheid niet of nauwelijks toetsbaar is voor derden en de rechtbank ten onrechte vaart op de beoordeling door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv, waarvan niet gezegd kan worden dat zij onafhankelijk zijn. Primair heeft appellant dan ook verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. Subsidiair is verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid kan de ingezetene die op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte alsnog jonggehandicapte worden in de zin van dit hoofdstuk, indien hij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant [in] 2015 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’.
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 1: De zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat bij de beoordeling van de duurzaamheid door de verzekeringsartsen en door de arbeidsdeskundigen zorgvuldig onderzoek is verricht, waarbij appellant zowel door de verzekeringsarts is gezien op het spreekuur op 8 juli 2015 als door de arbeidsdeskundige op het spreekuur van 16 juli 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant ook gezien tijdens de hoorzitting op 23 november 2015. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen blijkt dat met de ingediende informatie van behandelaars rekening is gehouden.
Stap 2: Equality of arms
4.5.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen in zijn geval duurzaam is. Naast rapporten van de artsen van het Uwv bevat het dossier informatie van de behandelaars van appellant in de vorm van een verslag van een op 14 januari 2013 uitgevoerd intelligentieonderzoek en informatie van de behandelend GZ-psycholoog J. Sikken van 23 november 2015 en van 17 mei 2016 waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Deze stukken bevatten relevante informatie over de medische toestand van appellant omstreeks de datum in geding. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. Daarnaast is de behandelend GZ-psycholoog ter zitting van de rechtbank verschenen waar zij een toelichting heeft gegeven over het beloop en de verwachtingen van de behandeling van appellant, die door de rechtbank is meegewogen bij haar oordeel. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: Inhoudelijke beoordeling
4.6.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven onder 2, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Ten tijde van de primaire beoordeling door de verzekeringsarts moest een therapie bij appellant nog opgestart worden. Prognostisch stelde de primaire verzekeringsarts dat de op dat moment nog te starten behandeling een verbetering van de participatiemogelijkheden tot gevolg zou kunnen hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben gezamenlijk geconcludeerd dat appellant op zijn achttiende verjaardag (22 oktober 2015) niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat ontwikkeling van deze vaardigheden wel te verwachten is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van gedragsproblemen, ADHD, een lichte verstandelijke handicap en een gegeneraliseerde angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben gezamenlijk geconcludeerd dat appellant op zijn achttiende verjaardag (22 oktober 2015) niet beschikt over basale werknemersvaardigheden wegens zijn gedragsproblematiek, maar dat ontwikkeling van deze vaardigheden wel te verwachten valt door de inzet van adequate therapie, waarmee hij beter kan leren omgaan met de ADHD en agressieregulatie problematiek en minder last zal hebben van de angstklachten. Uit de informatie van de behandelend GZ-psycholoog blijkt dat de ingezette individuele therapie is gericht op het versterken van het zelfbeeld van appellant en vermindering van zijn angsten, en dat appellant wordt ondersteund bij het vinden van een zinvolle daginvulling waarmee hij vaardigheden kan opdoen. Ook worden concrete medicamenteuze opties genoemd voor de ADHD en de heftigheid van de agressieve impulsdoorbraken. Hiermee is door het Uwv overtuigend gemotiveerd dat bij appellant op de beoordelingsdatum van 22 oktober 2015 geen sprake was van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet konden ontwikkelen. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe (medische) stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv. Gelet hierop is er geen reden om op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.7.
Wat betreft de door appellant aangevoerde grond dat de problematiek ernstiger is dan mogelijk was voorzien en dat de behandeling inmiddels “on hold” is gezet wegens externe factoren zoals de ernstige ziekte van zijn moeder, is van belang dat artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong de mogelijkheid biedt een verzoek in te dienen om alsnog als jonggehandicapte te worden aangemerkt, indien er binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag een situatie is ontstaan waarbij de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland