ECLI:NL:CRVB:2019:4201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant, geboren in 1997, had in 2015 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het oordeel dat hij geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld in hun beoordeling van de medische situatie van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische rapporten. Appellant voerde aan dat zijn situatie ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen en dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet onafhankelijk was. De Raad concludeert echter dat er geen schending is van het beginsel van equality of arms en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere besluiten te weerleggen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de eerdere beoordelingen. De Raad wijst erop dat appellant de mogelijkheid heeft om binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag een verzoek in te dienen om alsnog als jonggehandicapte te worden aangemerkt, indien zijn situatie verandert. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de afwijzing van de Wajong-aanvraag.