ECLI:NL:CRVB:2019:420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet verschijnen op oproep en verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 26 mei 2010 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft appellant uitgenodigd voor gesprekken in augustus 2016, maar appellant heeft zonder bericht van verhindering niet op deze oproepen gereageerd. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 12 augustus 2016. Appellant heeft later telefonisch contact opgenomen met het college en aangegeven dat hij om medische redenen niet op de gesprekken kon verschijnen. Het college heeft echter besloten om de bijstand per 12 augustus 2016 in te trekken, omdat appellant niet de gevraagde gegevens had verstrekt.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij om medische redenen niet kon verschijnen en dat het opvragen van bankafschriften over een periode van vijf jaar niet redelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de afgesproken datum ziek was en dat hij geen bankafschriften heeft overlegd, wat zijn verwijtbaarheid bevestigt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep geen doel treft.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van gevraagde gegevens aan het college en de verantwoordelijkheid van de betrokkene om te communiceren bij verhindering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.