ECLI:NL:CRVB:2019:4196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit en urenbeperking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich op 2 februari 2015 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 2 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij zwaarder beperkt is dan het Uwv stelt en niet in staat is om acht uur per dag te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante gemiddeld zes uur per dag kan werken, met de mogelijkheid om acht uur per dag te werken. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking per dag.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante met de geselecteerde functies ten minste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.650,36 bedragen, en bepaalde dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- aan appellante vergoedt.