ECLI:NL:CRVB:2019:4182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/8311 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens onvoldoende gegevens

Op 19 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet in behandeling is genomen. Appellant, die in Marokko woont, heeft herhaaldelijk verzocht om een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft deze aanvragen afgewezen op basis van onvoldoende gegevens. De rechtbank had eerder het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een gewijzigd besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en ziek is geworden, en dat het Uwv de aanvraag opnieuw moet beoordelen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant onvoldoende gegevens heeft verstrekt om zijn aanvraag te onderbouwen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag niet verder te behandelen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.8311 WAO

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2017, 17/1706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft meerdere malen vanuit Marokko het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij brief van
14 maart 2005 heeft het Uwv appellant meegedeeld over onvoldoende gegevens te beschikken om een WAO-uitkering toe te kennen en heeft appellant de gelegenheid gegeven om de aanvraag te onderbouwen. Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het Uwv de aanvraag van appellant onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten, omdat de gevraagde gegevens niet zijn ontvangen. Bij besluit van 8 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 mei 2005 ongegrond verklaard. Daartegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Appellant heeft sindsdien nogmaals meerdere keren het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de WAO. Deze aanvragen zijn door het Uwv met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om terug te komen op het besluit van 17 mei 2005.
1.2.
Appellant heeft het Uwv op 10 november 2016 opnieuw verzocht om een
WAO-uitkering. Bij besluit van 8 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag onder verwijzing naar de eerdere besluiten en met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. Bij besluit van 10 februari 2017 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
Nadat appellant tegen het besluit van 10 februari 2017 beroep had ingesteld bij de rechtbank, heeft het Uwv appellant bij brief van 3 april 2017 in de gelegenheid gesteld om het Uwv alsnog aanvullende informatie, nodig voor de beoordeling van de aanvraag, te verstrekken. Appellant heeft hierop op 2 mei 2017 gereageerd. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2016 bij besluit van 18 mei 2017, onder een gewijzigde motivering, opnieuw ongegrond verklaard. Volgens het Uwv zijn de reactie van appellant en de door hem ingediende gegevens onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag. Het Uwv heeft daarom besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet verder te behandelen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, voor zover nog gericht tegen het besluit van 10 februari 2017, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het gewijzigde besluit van 18 mei 2017 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 10 februari 2017 en dat het Uwv zich in het besluit van 18 mei 2017 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens die appellant heeft overgelegd onvoldoende zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen. Daarom heeft het Uwv de aanvraag van appellant terecht met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet behandeld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij in Nederland heeft gewerkt, aldaar ziek is geworden en dat het Uwv de aanvraag opnieuw moet beoordelen. Appellant heeft medische verklaringen naar het Uwv gestuurd. Het Uwv heeft volgens appellant een onjuist besluit genomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 18 mei 2017 ongegrond is verklaard.
4.2.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij ook in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij in Nederland heeft gewerkt, ziek is, een WAO-uitkering wenst en alle gegevens heeft opgestuurd. Appellant heeft echter ter onderbouwing van zijn standpunt onvoldoende gegevens over – onder meer – zijn arbeidsverleden in Nederland, zijn ziekmelding(en) en medische verklaringen aan het Uwv verstrekt. Het Uwv was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van redenen waarom het Uwv in dit geval in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken is juist.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B.V.K. de Louw