ECLI:NL:CRVB:2019:4179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/626 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 29 september 2014 ziek meldde wegens psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 26 september 2016 35-80% arbeidsongeschikt was en per 26 november 2016 35-45%. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de besluiten van het Uwv. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de Raad vond geen aanleiding om de eerdere oordelen van de rechtbank te herzien. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv adequaat had gehandeld in de beoordeling van de psychische klachten van appellant. De informatie van de psychiater van PsyQ leidde niet tot een ander oordeel, omdat deze niet betrekking had op de relevante data. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

18.626 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 december 2017, 17/4485 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft mr. Y. Özdemir, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Namens appellant is verschenen mr. M. Berkel, kantoorgenoot van mr. Özdemir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als casemanager. Hij heeft zich op 29 september 2014 ziek gemeld wegens psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 26 oktober 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk en vervolgens vijf functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 40,54%. Bij besluit van 1 november 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 26 september 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 35 tot 80% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 november 2016 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 26 november 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 1 en 2 november 2016 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast
.Op grond van de aangepaste FML van 17 mei 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de oorspronkelijke functies opnieuw beoordeeld en één functie laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd. Appellant is met zijn beperkingen in staat geacht de functies van boekhouder, kassier (SBC-code 515070), samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) te vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Samengevat heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd en aan medische stukken heeft ingediend geen aanleiding gezien om te concluderen dat appellant meer beperkt is dan in de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgelegd. De rechtbank is voorts van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellant de geduide functies kan vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van zijn psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is. Hij lijdt aan de ziekte Body Dismorphic Disorder (BDD). Voorts is er sprake van een depressie met een waantoestandsbeeld. Appellant is verder van mening dat hij ook op grond van zijn fysieke klachten meer beperkt is dan door het Uwv in de FML is aangenomen. Appellant acht zich niet in staat om werkzaamheden te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere medische stukken van PsyQ overgelegd. Ter zitting is de Raad nog verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2018 ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht per 26 september 2016 heeft vastgesteld op 35-80%, dan wel per 26 november 2016 heeft vastgesteld op 35-45%. Gelet op wat ter zitting is besproken, gaat het in dit geding vooral om de vraag of het Uwv een goed beeld heeft gehad van de psychische klachten van appellant, of de ernst van die klachten juist is ingeschat en of in verband daarmee voldoende beperkingen zijn aangenomen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De oordelen van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.4.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van appellant dat de artsen van het Uwv de ernst van de klachten van appellant onjuist hebben ingeschat. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van psychiater dr. R. Goedkoop van PsyQ van 9 juli 2018 en van 9 maart 2018 leidt niet tot een ander oordeel. De informatie van PsyQ ziet niet op de data in geding. In een rapport van 3 november 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op voornoemde informatie van PsyQ gereageerd en gemotiveerd waarom de informatie hem geen aanleiding geeft om het eerdere ingenomen standpunt te wijzigen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat bij appellant sprake is van een depressieve stoornis matig, BDD en sociale angst was bekend bij het Uwv, en levert wat betreft de vastgestelde belastbaarheid van appellant per data in geding dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M. Graveland