ECLI:NL:CRVB:2019:4167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen van appellante in het kader van de Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1982, ontvangt sinds 2000 een Wajong-uitkering vanwege een ontwikkelingsstoornis. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat heeft geleid tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv.
In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere gronden en stelt dat zij vanwege haar handicap dag en nacht begeleiding nodig heeft. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad concludeert dat appellante in staat is om met begeleiding huishoudelijke taken uit te voeren en dat er geen aanwijzingen zijn dat haar arbeidsmogelijkheden zijn verslechterd. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv om de Wajong-uitkering te verlagen.