ECLI:NL:CRVB:2019:4150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/4550 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische adviezen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een maatwerkvoorziening voor vervoer. Het college van burgemeester en wethouders van Appingedam had op basis van medische adviezen van SCIO Consult besloten om appellant een pas voor de regiotaxi toe te kennen, maar met de beperking dat hij alleen vervoer kon krijgen en niet per eigen auto mocht reizen. Appellant was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van SCIO van 30 augustus 2015 en 4 maart 2016. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid of de conclusies van deze adviezen te twijfelen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stelling dat hij aangewezen was op eigen vervoer konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college zich op de adviezen van SCIO mocht baseren en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4550 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 mei 2017, 16/4344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Appingedam (college)
Datum uitspraak: 18 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Namens appellant is mr. C. Steijgerwalt, kantoorgenoot van mr. Tracey, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P. Koster.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
1.1.
Op 11 juni 2015 heeft appellant een aanvraag gedaan op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een maatwerkvoorziening voor vervoer.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van medisch adviseur B.J. Oosterink van SCIO Consult (SCIO) van 30 augustus 2015, aan appellant een pas toegekend voor de regiotaxi met als aantekening ‘alleen vervoer’. Appellant kan hiermee maximaal 2.500 kilometer per jaar reizen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3.
In bezwaar heeft medisch adviseur Oosterink op 4 maart 2016 een nader advies uitgebracht. In zijn advies heeft hij geconcludeerd dat er geen medische noodzaak bestaat voor vervoer per eigen auto. Het reizen met de regiotaxi is medisch verantwoord, indien appellant voorzorgsmaatregelen neemt.
1.4.
Bij besluit van 27 september 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden tot twijfel is aan de beoordeling van de medisch adviseur van SCIO dat appellant met het nemen van de benodigde voorzorgsmaatregelen, medisch verantwoord met de regiotaxi kan reizen. Het college heeft zich op deze adviezen mogen baseren. Appellant heeft de conclusie uit de adviezen niet met medische stukken onderbouwd weerlegd. De stukken van de huisarts en de psychiater bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellant slechts is aangewezen op eigen vervoer.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij is aangewezen op het gebruik van een eigen auto. Daarom moet het college hem per 11 juni 2015 een vergoeding verstrekken voor de kosten van een eigen auto in een koop- en/of leaseconstructie. Dat appellant is aangewezen op een eigen auto wordt bevestigd in latere besluitvorming van het college van 1 mei 2017 en 3 november 2017 waarbij het college appellant in aanmerking heeft gebracht voor een vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een eigen auto en vervolgens voor het gebruik van een leaseauto.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode loopt vanaf de aanvraag op 11 juni 2015 tot en met het bestreden besluit op 27 september 2016.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bestreden besluit mocht baseren op de medische adviezen van SCIO van 30 augustus 2015 en 4 maart 2016. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat deze adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat deze adviezen niet concludent of anderszins onjuist zijn. In de in hoger beroep door appellant overgelegde informatie vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen. Dat het college appellant per 1 mei 2017 een vervoerskostenvergoeding heeft toegekend voor het gebruik van de eigen auto en vervolgens een vergoeding voor het gebruik van een leaseauto maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat de in 2017 geconstateerde situatie dat appellant was aangewezen op het gebruik van de eigen auto
,ook van toepassing is op de hier voor de beoordeling van belang zijnde periode. Dit volgt ook niet uit het advies van 10 april 2017 van de medisch adviseur Van Diermen. Dat in de brief van Van Diermen van 3 april 2017, geschreven in het kader van een procedure over een gehandicaptenparkeerkaart, is aangegeven dat de brief van de psychiater van 26 februari 2017 exact dezelfde diagnose en mate van functioneren vermeldt als zijn brief van 1 oktober 2015 betekent niet dat appellant geen gebruik kon maken van de regiotaxi in de hier te beoordelen periode.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en N.R. Docter en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Buur