ECLI:NL:CRVB:2019:4141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/5929 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met vaststelling van het terugvorderingsbedrag

Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/5929 WW. De zaak betreft een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van haar WW-uitkering. Het Uwv had de uitkering van appellante over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 augustus 2015 herzien en een terugvorderingsbedrag van € 1.286,94 vastgesteld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv.

In hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld, waarbij het geschil zich beperkte tot de vraag of het terugvorderingsbedrag correct was vastgesteld. De Raad volgde de toelichting van het Uwv over de berekening van het terugvorderingsbedrag en concludeerde dat het bedrag van € 1.286,94 niet in stand kon blijven. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 658,49 bruto. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 275,30 bedroegen.

De uitspraak benadrukt dat verzoeken om kwijtschelding van terugvorderingsbedragen niet in het kader van het hoger beroep kunnen worden behandeld, maar in een aparte procedure moeten worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier W.M. Swinkels, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2019.

Uitspraak

17/5929 WW
Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2017, 16/8717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door [X.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Visser. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft een nadere reactie ingezonden.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van appellante over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 augustus 2015 herzien en in verband daarmee bij besluit van 4 augustus 2016 een bedrag van € 1.286,94 teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 5 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
1.2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, dat beroep ongegrond verklaard.
2.1.
Het geschil in hoger beroep is, gelet op de gedingstukken, het verhandelde ter zitting van 8 mei 2019 en de nadien binnengekomen stukken, beperkt tot de vraag of het Uwv zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het terugvorderingsbedrag onjuist is en nader moet worden vastgesteld op een bedrag van € 658,49 bruto.
2.2.
In een nadere reactie heeft het Uwv toegelicht dat op de situatie van appellante
artikel 20, zesde lid, onder b, in samenhang met artikel 35aa van de WW, zoals deze artikelen luidden tot 15 november 2015, van toepassing zijn. Dat betekent volgens het Uwv dat, in afwijking van de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 34 van de WW, niet het gehele inkomen, maar 70% van het inkomen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering van appellante vanaf 1 oktober 2014, het moment waarop appellante weer is gaan werken. Verder heeft het Uwv hierin de uitgangspunten voor de vaststelling van het inkomen en het uurloon van appellante uiteengezet.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het Uwv wordt in deze toelichting op de berekening en de nadere vaststelling van het terugvorderingsbedrag gevolgd.
3.2.
Appellante heeft zich aan het oordeel van de Raad gerefereerd maar heeft gesteld dat het Uwv de vordering zou moeten kwijtschelden. Voor zover appellante om kwijtschelding van het terugvorderingsbedrag heeft verzocht, kan dit verzoek er niet toe leiden dat haar hoger beroep slaagt. Kwijtschelding is geen onderdeel van het bestreden besluit. Een verzoek daartoe moet in een aparte procedure worden gedaan.
3.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven voor zover het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 1.286,94 bruto. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover het beroep tegen de terugvordering ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit van
5 september 2016 worden vernietigd en het primaire besluit van 4 augustus 2016 worden herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het terugvorderingsbedrag vaststellen op
€ 658,49 bruto.
4. De door appellante gemaakte reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep komen tot een bedrag van € 19,80 (2 x retour van € 9,90) voor vergoeding in aanmerking evenals de verletkosten in hoger beroep tot een bedrag van € 255,50. In totaal wordt het Uwv veroordeeld in deze kosten van appellante tot een bedrag van € 275,30. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen de terugvordering
ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 september 2016 gegrond en vernietigt dat besluit
voor zover het bezwaar tegen de terugvordering in het besluit van 4 augustus 2016
ongegrond is verklaard;
- herroept het besluit van 4 augustus 2016 in zoverre;
- stelt het terugvorderingsbedrag over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 augustus
2015 vast op € 658,49 bruto en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van
het besluit van 5 september 2016;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een totaalbedrag van € 275,30;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W.M. Swinkels