ECLI:NL:CRVB:2019:4131
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid
Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval in 2008 en had sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. In 2016 meldde hij toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat zijn arbeidsongeschiktheid was verminderd tot 47,17% en wijzigde de hoogte van de WIA-uitkering niet. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht en onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en vroeg om bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.