ECLI:NL:CRVB:2019:4131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/7358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval in 2008 en had sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. In 2016 meldde hij toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat zijn arbeidsongeschiktheid was verminderd tot 47,17% en wijzigde de hoogte van de WIA-uitkering niet. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht en onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en vroeg om bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.7358 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 november 2017, 16/8349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 19/2549 WIA, plaatsgevonden op 27 november 2019. Namens appellant is verschenen mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 3 oktober 2008 heeft hij zich ziek gemeld wegens een fractuur aan zijn rechtervoet ten gevolge van een bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 52,67%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2012 een
WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid laatstelijk is vastgesteld op 48,65%.
1.2.
Op 29 maart 2016 heeft appellant bij het Uwv melding gemaakt van toegenomen psychische en lichamelijke klachten. In verband hiermee heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 47,17% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 augustus 2016 bepaald dat appellant vanaf 16 augustus 2016 minder arbeidsongeschikt is en de hoogte van de WIA-uitkering niet wijzigt.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de psychische klachten, waaronder een depressie, en de lichamelijke klachten samenhangend met het bedrijfsongeval in 2008. De artsen van het Uwv hebben volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de subjectieve klachtbeleving van appellant geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat uit de informatie van de behandelaars van Cirya niet blijkt dat appellant voor zijn PTSS-klachten onder behandeling staat. Over de liesoperatie op 21 september 2016 en over de operatie aan de galblaas heeft de rechtbank geoordeeld dat deze hebben plaatsgevonden na de datum in geding. Uitgaande van de FML heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Appellant acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt en vindt dat het Uwv in ieder geval een urenbeperking behoort aan te nemen. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de Wet WIA terecht met ingang van 16 augustus 2016 heeft vastgesteld op 47,17%.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als bij de rechtbank. Er is geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daarbij is betrokken dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
4.3.
Wegens het ontbreken van een noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling door de artsen van het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Nu er geen twijfel is over de medisch inhoudelijke beoordeling wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R.H. Koopman