ECLI:NL:CRVB:2019:4129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
19/2549 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, betwistte de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Hij voerde aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad constateerde dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Wel werd vastgesteld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid had gewijzigd van 47,50% naar 50,25%, wat gevolgen had voor de rechtspositie van appellant. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 50,25%. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.560,- bedroegen.

Uitspraak

19.2549 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
van 17 mei 2019, 17/6960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 17/7358 WIA, plaatsgevonden op 27 november 2019. Namens appellant is verschenen mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 3 oktober 2008 heeft hij zich ziek gemeld wegens een fractuur aan zijn rechtervoet ten gevolge van een bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2012 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
Door middel van diverse wijzigingsformulieren heeft appellant te kennen gegeven dat zijn gezondheidssituatie door een auto-ongeval, een liesbreukoperatie en een galblaasoperatie is veranderd. Appellant heeft het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft op 30 maart 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 47,50% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2017 bepaald dat appellant met ingang van 1 mei 2017 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen
.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gezien een van de geselecteerde functies te laten vervallen en te vervangen door een reservefunctie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de theoretische verdiencapaciteit gebaseerd op de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en administratief medewerker (SBC-code 315133) en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,25%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep voldoende hebben gemotiveerd dat en waarom appellant niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Wat betreft de beroepsgrond van appellant dat hij regelmatig een operatie ondergaat en dat moeizaam herstel hiervan, in samenhang met zijn psychische klachten, veel van hem vergt, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft toegelicht dat dit niet leidt tot een ander medisch oordeel. Over de beroepsgrond van appellant dat hij wegens zijn liesbreukoperatie in aanmerking dient te komen voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank op inzichtelijke wijze geconcludeerd dat hij op 1 mei 2017 reeds geruime tijd hersteld was van deze operatie. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om meer beperkingen dan wel een urenbeperking in de FML op te nemen. Verder heeft de rechtbank in overweging genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat en waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op meer dan 35% en minder dan 80%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak staande gehouden dat het Uwv zijn psychische en lichamelijke klachten heeft onderschat. Appellant is van mening dat het Uwv onder andere onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten als gevolg van zijn operaties. Appellant acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt en vindt dat het Uwv in ieder geval een urenbeperking behoort aan te nemen. Appellant heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij wegens zijn klachten de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Deze arts heeft aanleiding gezien een aanvullende beperking aan te nemen op item 1.9.9. ‘aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico’. Ondanks de gewijzigde FML van 6 september 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 mei 2017 heeft vastgesteld op 50,25%.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als bij de rechtbank. Er is geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daarbij is betrokken dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Voor zover appellant heeft willen betogen dat hij op of omstreeks de door hem ondergane operaties als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt, wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd dat het herstel van dergelijke ingrepen doorgaans enkele dagen bedraagt met een daarbij passende verzuimduur van een tot twee weken. In artikel 61, zevende lid, van de Wet WIA is bepaald dat de hoogte van de uitkering eerst wordt herzien nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. In artikel 62, vierde lid, van de Wet WIA is vastgesteld dat voornoemde bepaling van overeenkomstige toepassing is bij een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat bij hem als gevolg van die operaties gedurende meer dan twee kalendermaanden een verminderde belastbaarheid heeft bestaan.
4.4.
Door het ontbreken van de noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door de verzekeringsartsen wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
In beroep is het arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uwv gewijzigd van 47,50 naar 50,25. Hoewel dit geen gevolgen heeft voor de hoogte of duur van de WIA-uitkering brengt deze wijziging in de resterende verdiencapaciteit en de voor appellant geldende inkomenseis wel verandering in de rechtspositie van appellant. In zoverre had de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage dienen te leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar en een herroeping van het besluit van 16 mei 2017. Nu de rechtbank dit niet heeft onderkend kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen. De Raad zal het besluit van 16 mei 2017 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2017 vaststellen op 50,25%.
5. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling in de kosten van appellant ter zake van verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 512,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift), € 1.024,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) en € 1.024,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting), in totaal € 2.560,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 november 2017 in zoverre
daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en vergoeding van proceskosten in bezwaar is
afgewezen;
- herroept het besluit van 16 mei 2017 en stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van
appellant met ingang van 1 mei 2017 vast op 50,25%;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
30 november 2017;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.560,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R.H. Koopman