ECLI:NL:CRVB:2019:4088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen en wijziging in de norm voor ongehuwd samenwonenden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren in 1946, ontving sinds januari 2011 een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Na signalen over een mogelijke wijziging in zijn woonsituatie heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) onderzoek gedaan en vastgesteld dat de appellant samenwoont met een persoon, aangeduid als X, en dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit leidde tot een herziening van het AOW-pensioen van de appellant, waarbij de Svb het pensioen met ingang van 1 mei 2012 wijzigde naar de norm voor een ongehuwd samenwonende zonder toeslag.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond. In hoger beroep betwistte de appellant dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat hij stelde dat er geen wederzijdse zorg was en dat hij niet voldoende inspraak had gehad in de eerdere procedures. De Raad overwoog dat de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in de AOW, zijn vervuld, aangezien de appellant en X beiden hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben en er voldoende aanwijzingen zijn voor wederzijdse zorg. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de Svb voldoende bewijs had geleverd voor de gezamenlijke huishouding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 december 2019.