ECLI:NL:CRVB:2019:4084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
18/3523 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 16 mei 2018 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw heeft bevestigd. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een adres waar hij in een caravan woonde. Na de verwijdering van de caravan door de gemeente op 6 april 2017, heeft appellant geen vaste woon- of verblijfplaats meer gehad. Het college heeft appellant verzocht om inlichtingen over zijn verblijfssituatie, maar appellant heeft deze niet verstrekt. Hierdoor heeft het college zijn recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel degelijk de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, maar de Raad oordeelt dat dit niet het geval is. De Raad stelt vast dat appellant niet binnen de gestelde termijn de benodigde informatie heeft aangeleverd, wat hem te verwijten valt. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 3523 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 17 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 mei 2018, 17/3466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.H.A. Augustin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Augustin. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.A.M. Gielen en D.A.M.J. Mooren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant stond in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres X (uitkeringsadres). Appellant woonde daar in een caravan. Op 6 april 2017 heeft de gemeente de caravan – na een last onder bestuursdwang te hebben genomen – verwijderd.
1.2.
Naar aanleiding van een interne melding dat de caravan van het uitkeringsadres is verwijderd, heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Maasgouw een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft preventiemedewerker/sociaal rechercheur Y op 10 april 2017 telefonisch contact opgenomen met appellant (telefoongesprek 1). Appellant heeft tijdens dit telefoongesprek desgevraagd medegedeeld dat hij vanaf 6 april 2017 geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft, dat hij steeds wisselt van adressen waar hij kan verblijven en dat het college om die reden de post naar het adres Z (opgegeven postadres) kan sturen.
1.3.
Om het recht op bijstand te kunnen beoordelen en te kunnen vaststellen of appellant in de gemeente Maasbracht verblijft, heeft het college appellant bij brief van 11 april 2017, voor zover van belang, verzocht om uiterlijk op 14 april 2017 inlichtingen te verstrekken over zijn feitelijke verplaats(en) vanaf 6 april 2017, te weten alle adressen waar hij sinds die datum heeft verbleven en wat zijn relatie is met de bewoners (gevraagde inlichtingen). Het college heeft appellant erop gewezen dat het recht op bijstand met ingang van 6 april 2017 wordt opgeschort als appellant de gevraagde inlichtingen niet verschaft.
1.4.
Bij besluit van 20 april 2017 (opschortingsbesluit), dat aangetekend is verzonden naar het opgegeven postadres, heeft het college het recht op bijstand met ingang van 6 april 2017 opgeschort op de grond dat appellant de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door deze inlichtingen alsnog uiterlijk op 27 april 2017 aan het college te verstrekken. Het college heeft appellant erop gewezen, onder verwijzing naar artikel 54, vierde lid, van de PW, dat als hij de gevraagde inlichtingen niet verstrekt, de bijstand wordt ingetrokken, omdat het college dan niet kan beoordelen of hij voor bijstand in aanmerking komt en of dit recht jegens de gemeente Maasgouw bestaat.
1.5.
Bij besluit van 2 mei 2017 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken per 6 april 2017 op de grond dat hij de gevraagde inlichtingen niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt.
1.6.
Bij besluit van 2 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.2.
Vaststaat dat de door het college gevraagde inlichtingen van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of appellant binnen de door het college in de brief van 11 april 2017 gestelde termijn de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. Volgens appellant is dat het geval, omdat hij tijdens een telefoongesprek met Y op 14 april 2017 (telefoongesprek 2) heeft laten weten dat hij vanaf 6 april 2017 in de gemeente Maasgouw in zijn auto heeft verbleven.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op 14 april 2017 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de gemeente Maasgouw. Over wat tijdens het telefoongesprek is besproken, verschillen partijen van mening en de inhoud van het gesprek kan bij gebreke van een telefoonnotitie niet meer worden achterhaald. Het valt niet uit te sluiten dat appellant tijdens het telefoongesprek heeft gezegd dat hij vanaf 6 april 2017 in zijn auto in de gemeente Maasgouw heeft verbleven en dat hij daar ten tijde van het telefoongesprek nog steeds verbleef. Hiermee heeft appellant echter niet de gevraagde inlichtingen verstrekt, nog daargelaten dat wat appellant tijdens telefoongesprek 2 heeft verklaard over zijn feitelijke verblijfssituatie afwijkt van wat hij daarover tijdens telefoongesprek 1 heeft verklaard.
4.4.
De door appellant gestelde omstandigheid dat het college op de hoogte was van zijn situatie, te weten dat appellant door het wegslepen van zijn caravan dakloos was geworden en dat het college appellant zelf in die situatie heeft gebracht, doet er niet aan af dat appellant de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt en dat dit appellant te verwijten valt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
eerste lid, van de PW is voldaan. Het college was daarom bevoegd om het recht op bijstand van appellant met ingang van 6 april 2017 op te schorten. Appellant heeft gesteld dat het college hem had moeten doorverwijzen naar de gemeente [gemeente] als centrumgemeente voor het doen van een aanvraag om bijstand. Anders dan appellant heeft aangevoerd, valt niet in te zien dat en waarom deze enkele stelling, wat daar verder ook van zij, een grond zou opleveren voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
Vaststaat dat appellant de gevraagde inlichtingen niet binnen de door het college bij het opschortingsbesluit gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Appellant heeft aangevoerd dat hem dit niet te verwijten valt, omdat hij het opschortingsbesluit niet heeft ontvangen. Hij heeft weliswaar het adres van zijn schoondochter als postadres opgegeven, maar zij heeft noodgedwongen tussentijds de woning moeten verlaten.
4.8.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft het college er niet van in kennis gesteld dat het opgegeven postadres niet meer kon worden gebruikt en heeft ook geen ander postadres opgegeven. Het komt voor rekening en risico van appellant dat hij zijn postadres niet heeft gewijzigd.
4.9.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 6 april 2017 in te trekken. Anders dan appellant heeft aangevoerd, valt ook niet in te zien dat en waarom zijn stelling dat het college hem had moeten doorverwijzen naar een centrumgemeente een grond zou opleveren voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.M.Y. Liu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is verhinderd te ondertekenen.